ECLI:NL:RBZWB:2022:6387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4278 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster, een vennootschap onder firma, tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit, genomen op 30 augustus 2022, houdt in dat het bedrijfspand van verzoekster aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] voor een periode van zes maanden gesloten moet worden, met ingang van 15 september 2022. De burgemeester heeft deze sluiting opgelegd op basis van de Opiumwet, nadat er tijdens een controle op 5 april 2022 hennepgerelateerde goederen in het pand werden aangetroffen.

Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A.H. van Huijgevoort, betoogt dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de sluiting van het pand grote financiële gevolgen zou hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 oktober 2022 behandeld, waarbij ook de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. van Gansen, aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Er zijn geen onomkeerbare gevolgen aangetoond, zoals een dreigend faillissement, en verzoekster heeft niet voldoende bewijs geleverd van de noodzaak om het pand open te houden.

De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om haar drankvoorraad te verplaatsen naar een andere locatie. Bovendien zijn er twijfels over de financiële situatie van verzoekster, aangezien zij geen bankafschriften heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4278 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort),
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg (de burgemeester), verweerder

(gemachtigde: mr. M. F.M. van Gansen).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen: [namen belanghebbenden].

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] voor een periode van zes maanden, met ingang van 15 september 2022.
De burgemeester heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat tot sluiting wordt overgegaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [namen betrokkenen] namens verzoekster, bijgestaan door hun gemachtigde en [naam tolk], tolk in de Turkse taal. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. van Gansen. Namens derde partij was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
1. Verzoekster is een vennootschap onder firma, statutair gevestigd op het adres [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster]. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn de vennoten van verzoekster [namen betrokkenen]. Het pand aan de [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] is in eigendom van de familie [namen belanghebbenden]. Het pand wordt gehuurd door [namen betrokkenen], die in dit pand de ondernemingen [naam verzoekster] hebben ondergebracht.
Op 5 april 2022 heeft de politie een onderzoek ingesteld op de locatie [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster]. De aanleiding was een bestuurlijke controle in samenwerking met een medewerker van de gemeente. In het pand werd een zeer sterke hennepgeur waargenomen. Tevens werden enkele hennep gerelateerde goederen aangetroffen. Gelet hierop is het gehele pand volledig doorzocht.
In het pand werd onder meer aangetroffen:
  • 2 slakkenhuisventilatoren
  • 2 ventilatoren
  • 2 dozen met droognetten
  • meerderen dozen met ongebruikte strijkzakken
  • een strijkijzer waarvan een betrokkene heeft verklaard dat die gebruikt werd om de strijkzakken dicht te strijken
  • meerdere dozen met grote zwarte sporttassen
Daarnaast zijn opengesneden zwarte strijkzakken met in elk van de zakken hennepresten aangetroffen. Ook werden pepperspray en elektriciteitskabels aangetroffen.
Bij brief van 5 juli 2022 heeft de burgemeester aan verzoekster kenbaar gemaakt voornemens te zijn om de bedrijfsruimte aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] voor zes maanden te sluiten omdat er in deze ruimte voorwerpen bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt en/of -handel zijn aangetroffen.
Verzoekster heeft haar zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder weerlegging van de zienswijze, de sluiting van de bedrijfsruimte aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] gelast met ingang van 15 september 2022 voor de periode van zes maanden.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen.
2. Verzoekster stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De bevoegdheid om tot sluiting over te gaan ontbreekt. Er is bovendien geen noodzaak om tot sluiting over te gaan en de sluiting is onevenredig. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Spoedeisend belang
3. Verzoekster heeft betoogd dat zij een groot belang heeft bij het kunnen blijven beschikken over het bedrijfspand aan [adres verzoekster]. Met name in de drankhandel zijn de belangen groot, aangezien er een grote hoeveelheid drank is opgeslagen, met een beperkte houdbaarheidsdatum. Sluiting van het pand zou volgens verzoekster betekenen dat de bedrijfsactiviteiten gestaakt dienen te worden en daardoor klanten niet meer kunnen worden voorzien van de overeengekomen leveranties. Er zal volgens verzoekster een groot kapitaal verloren gaan, wat een zeer groot verlies voor het bedrijf zal betekenen. Juist na de corona-periode is het volgens verzoekster van belang dat zij bedrijfsactiviteiten ontplooit en omzet genereert. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verzoekster een aantal facturen ingediend.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Bij financiële gevolgen door het genomen besluit is dat niet snel het geval. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, dan neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang. Weliswaar heeft verzoekster een overzicht ingediend met daarin een opsomming van haar kosten maar niet is aangetoond, door het overleggen van bankafschriften, dat zij deze kosten niet kan dragen en dat de situatie zodanig ernstig is dat bijvoorbeeld een faillissement dreigt. Verzoekster heeft niet met stukken inzichtelijk gemaakt wat er op dit moment nog in het pand aan handelsvoorraad drank aanwezig is. Zij heeft haar stelling dat sprake is van een grote voorraad drank waarvan de houdbaarheidsdatum binnen afzienbare tijd zal verstrijken, niet nader onderbouwd.
6. Verzoekster heeft diverse facturen met betrekking tot drankleveringen ingediend. De voorzieningenrechter wijst erop dat een aantal van de overgelegde facturen zijn gedagtekend na de kennisgeving van het voornemen van 5 juli 2022 het pand aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] te sluiten voor een periode van zes maanden. Dat verzoekster na deze datum met derden afspraken heeft gemaakt omtrent de levering van drank komt voor haar rekening en risico. Uit de facturen die zijn gedagtekend vóór de kennisgeving, valt niet op te maken of verzoekster nog steeds over de in die facturen genoemde drank beschikt.
Een aantal documenten is in de Turkse taal gesteld en niet vertaald, zodat de voorzieningenrechter aan deze documenten voorbij gaat.
7. Verzoekster heeft ter zitting betoogd dat zij haar drankvoorraad niet kan verplaatsen naar een andere locatie. De voorzieningenrechter ziet echter niet in waarom het voor verzoekster niet mogelijk zou zijn om tijdelijk een andere bedrijfsruimte te huren. Het voornemen van de sluiting is ruim drie maanden geleden (op 5 juli 2022) kenbaar gemaakt. Niet is gebleken welke acties verzoekster in de tussentijd heeft ondernomen bij het zoeken naar alternatieve locaties om haar bedrijfsvoering voort te zetten. De stelling dat zij nergens anders iets zou kunnen huren vanwege de thans dreigende sluiting van het pand aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster], volgt de voorzieningenrechter niet. Daartoe wordt overwogen dat het voornemen om het pand te sluiten niet algemeen kenbaar is gemaakt, zodat niet valt in te zien dat de dreigende sluiting belemmerend zou kunnen werken bij het vinden van alternatieve locaties.
8. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 1 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.