In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster, een vennootschap onder firma, tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit, genomen op 30 augustus 2022, houdt in dat het bedrijfspand van verzoekster aan [adres verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] voor een periode van zes maanden gesloten moet worden, met ingang van 15 september 2022. De burgemeester heeft deze sluiting opgelegd op basis van de Opiumwet, nadat er tijdens een controle op 5 april 2022 hennepgerelateerde goederen in het pand werden aangetroffen.
Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A.H. van Huijgevoort, betoogt dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de sluiting van het pand grote financiële gevolgen zou hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 oktober 2022 behandeld, waarbij ook de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. van Gansen, aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Er zijn geen onomkeerbare gevolgen aangetoond, zoals een dreigend faillissement, en verzoekster heeft niet voldoende bewijs geleverd van de noodzaak om het pand open te houden.
De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om haar drankvoorraad te verplaatsen naar een andere locatie. Bovendien zijn er twijfels over de financiële situatie van verzoekster, aangezien zij geen bankafschriften heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.