ECLI:NL:RBZWB:2022:6381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
02-054409-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een vader bij zijn minderjarige dochter

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn vijftienjarige dochter. De verdachte heeft in de nacht van 16 op 17 juli 2018 in Alberta, Canada, ontuchtige handelingen gepleegd door zijn dochter aan haar borsten en vagina te betasten. De rechtbank oordeelde dat het seksueel binnendringen van de vagina niet bewezen kon worden, omdat het steunbewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar wel werd veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit van ontucht met zijn minderjarig kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-054409-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 oktober 2022, waarbij de officier van justitie mr. I.M.H. Masselink en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn destijds vijftienjarige dochter heeft betast aan haar borsten en vagina, daarbij ook zijn vinger(s) in haar vagina heeft gebracht en haar hand om zijn penis heeft gelegd en zich vervolgens heeft afgetrokken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het feit zou zijn begaan in het buitenland, namelijk in Alberta, Canada.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij wordt verdacht van een feit waarop, op grond van artikel 7 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, de Nederlandse strafwet toepasselijk is.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Allereerst heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wettelijke bewijsminimum geldt voor de gehele tenlastelegging, en dat bij een zaak als de onderhavige - waarbij sprake is van een één op één situatie - het niet zo is dat ook voor alle onderdelen van de tenlastelegging telkens twee bewijsmiddelen nodig zijn. Het primair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Daarbij is aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte over bepaalde handelingen overeenkomen. De handelingen die verdachte heeft ontkend, te weten het met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] gaan en het om zijn penis leggen van de hand van [slachtoffer] en zich vervolgens aftrekken, vinden volgens de officier van justitie voldoende ondersteuning in de verklaring van [vriendin slachtoffer] (hierna telkens: [vriendin slachtoffer] ), de vriendin aan wie [slachtoffer] haar verhaal direct op de ochtend van het incident heeft verteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het seksueel binnendringen en voert daartoe aan dat de de-audituverklaring van [vriendin slachtoffer] onvoldoende is om hiervoor als steunbewijs te fungeren en het daarnaast onduidelijk is hoe vaak en wanneer [vriendin slachtoffer] met [slachtoffer] over de feiten heeft gesproken na het voorval.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt kort gezegd dat de bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige mag berusten. Er dient een bewijsmiddel uit andere bron aanwezig te zijn. Deze bewijsminimumregel geldt slechts voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel op slechts een enkele getuigenverklaring berusten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad mogen de feiten en omstandigheden waarover de getuige heeft verklaard niet op zichzelf staan en moeten zij voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag niet te ver verwijderd zijn
Over de vraag wanneer sprake is van voldoende steun laat de Hoge Raad zich niet uit. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval worden beoordeeld.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is de rechtbank echter van oordeel dat de feitelijke omschrijving waar het hier om gaat, te weten
“zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht”dusdanig essentieel is voor de juridische kwalificatie van het feit, dat naar het oordeel van de rechtbank het wettelijke bewijsminimum ook geldt voor dit onderdeel.
Verdachte heeft het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter [slachtoffer] bekend, maar heeft steeds ontkend dat hij met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] is geweest en dat hij de hand van [slachtoffer] om zijn penis heeft gelegd en zich vervolgens heeft afgetrokken.
De rechtbank zal zich in deze bewijsoverweging dan ook richten op de aanwezigheid van eventueel steunbewijs voor deze specifieke handelingen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] na het voorval in de nacht van 16 op 17 juli 2018 via Whatsapp aan [vriendin slachtoffer] heeft verteld wat er zou zijn gebeurd. De inhoud van dat whatsappgesprek heeft [slachtoffer] ook aan haar moeder laten lezen en haar moeder heeft hierover verklaard dat zij in het whatsappgesprek las dat haar echtgenoot zijn dochter seksueel had misbruikt, maar dat ze de exacte woorden niet meer wist. De term seksueel misbruik biedt naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning voor de hiervoor genoemde specifieke handelingen, nu dit ook kan zien op andere in die nacht door verdachte bij [slachtoffer] gepleegde en door hem bekende handelingen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat [vriendin slachtoffer] de verklaring van [slachtoffer] over de specifieke handelingen heeft bevestigd en dat daarom deze de-audituverklaring voldoende steunbewijs biedt. [vriendin slachtoffer] heeft inderdaad verklaard dat zij van [slachtoffer] had gehoord dat haar vader bovengenoemde specifieke handelingen bij haar had verricht. [vriendin slachtoffer] heeft ook verklaard dat ze op het moment dat ze werd gehoord door de politie in november 2021 al drie jaar geen contact meer had met [slachtoffer] . [slachtoffer] daarentegen heeft in haar aangifte op 9 juni 2021 verklaard dat zij de dag daarvoor nog een gesprek heeft gehad met [vriendin slachtoffer] onder andere over haar vader. Zij heeft daar nog aan toegevoegd dat ze blij was met [vriendin slachtoffer] en dat [vriendin slachtoffer] haar heel graag wil helpen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [vriendin slachtoffer] daardoor in zodanige mate aan geloofwaardigheid inboet dat deze om die reden onvoldoende steunbewijs biedt om tot een bewezenverklaring te komen van de feitelijke handelingen dat verdachte met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] is geweest en dat hij de hand van [slachtoffer] om zijn penis heeft gelegd en zich vervolgens heeft afgetrokken. Dit betekent dan ook dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
in de periode van 16 juli 2018 tot en met 17 juli 2018, in Alberta, Canada, in [naam hotel] , gelegen aan [adres] , met zijn kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2003, ontucht heeft gepleegd, hebbende verdachte
- de borsten en vagina van die [slachtoffer] betast/aangeraakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de ouderdom van het feit, het gegeven dat verdachte heel veel is kwijtgeraakt nu hij als gevolg hiervan is gescheiden en geen/nauwelijks contact meer heeft met [slachtoffer] , en gebrandmerkt is binnen zijn sociale kring. Ook is aangevoerd dat verdachte first offender is en dat hij zelf hulp heeft gezocht om herhaling in de toekomst te voorkomen. De verdediging is dan ook van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens een vakantie in Canada heeft verdachte uit het niets ontuchtige handelingen gepleegd bij zijn vijftienjarige dochter [slachtoffer] door haar borsten en vagina te betasten. Een met name voor [slachtoffer] bijzonder ernstig feit met daarnaast ook voor het hele gezin van verdachte verstrekkende gevolgen. [slachtoffer] heeft verklaard hoe goed haar band was met haar vader en hoe close zij waren. Verdachte heeft hiervan in de nacht van 16 op 17 juli 2018 op onverklaarbare wijze misbruik gemaakt. Wat een mooie vakantie moest zijn voor het hele gezin sloeg daardoor om in een nachtmerrie voor dat gezin, maar met name voor [slachtoffer] . Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en de betekenis die hij voor haar had als vader ernstig geschonden. [slachtoffer] raakte door verdachtes handelen haar vader kwijt. [slachtoffer] is ten gevolge van dit alles in een depressie geraakt en heeft intensieve EMDR- en later hypnotherapie nodig gehad om haar leven weer te kunnen oppakken.
Er zijn echter ook omstandigheden waarmee de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening zal houden. De rechtbank heeft daarbij het oog op het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, het tijdsverloop in deze zaak en het gegeven dat verdachte door zijn daad ook heel veel kwijt is geraakt. Verdachte en zijn partner zijn gescheiden, verdachte heeft de woning van het gezin moeten verlaten, kon als werknemer in zijn functie niet meer naar behoren functioneren en raakte daardoor zijn leidinggevende positie kwijt en hij ziet zijn dochter niet meer. Daarnaast heeft verdachte na het voorval hulp gezocht om herhaling te voorkomen. Verdachte heeft al jaren vast werk en het is nagenoeg zeker dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve consequenties daarvoor heeft.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het opleggen aan verdachte van een taakstraf van 240 uren geboden is.
Bij schending van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht laat de wet echter het opleggen van enkel een taakstraf niet toe. Hoewel ook de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - gelet op de hiervoor aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte - onwenselijk en ondoelmatig vindt, biedt de wet geen ruimte om daarvan af te wijken. Daarom zal de rechtbank naast de taakstraf van 240 uren ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één dag.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: ontucht plegen met zijn minderjarig kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 november 2022.
Mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J. van Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.