Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een private limited opgericht naar Engels recht, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 20 juni 2013 tot en met 31 december 2013, aanvankelijk ter hoogte van € 43.566, maar later verminderd tot € 34.903. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat de naheffingsaanslag tijdig was opgelegd en dat zij in Nederland was gevestigd of een vaste inrichting had.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd, aangezien deze binnen de termijn van vijf jaar na het naheffingstijdvak is verzonden. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden en dat de belanghebbende in Nederland over een vaste inrichting beschikt. Dit werd onderbouwd door de aanwezigheid van een kantoorruimte en de betrokkenheid van de bestuurders bij de bedrijfsvoering vanuit Nederland.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende ten onrechte de verleggingsregeling had toegepast op binnenlandse leveringen aan in Nederland gevestigde belastingplichtigen. De naheffingsaanslag werd in de uitspraak op bezwaar tot het correcte bedrag verminderd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.