4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onderzoekswensen
De raadsvrouw heeft bij pleidooi primair verzocht het proces-verbaal van de zitting van de heer [naam 1] te voegen aan het dossier en subsidiair om [naam 1] als getuige te horen. De rechtbank wijst het verzoek tot het voegen van het proces-verbaal af. De rechtbank ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing van het verzoek geen noodzaak daartoe noch ziet de rechtbank daartoe zelf de noodzaak. De rechtbank wijst ook het subsidiaire verzoek tot het horen van [naam 1] als getuige af. Het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd om daaruit de noodzaak te kunnen vaststellen om de gevraagde getuige te horen. De rechtbank acht het horen van [naam 1] als getuige in deze zaak evenmin noodzakelijk.
Ten aanzien van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Tussen 6 en 20 januari 2020 werden op het campingterrein van verdachte, op het adres [adres 2] te Putten verschillende verdachte situaties waargenomen, waarbij het vermoeden rees dat in een schuur op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was. Op 23 januari 2020 werd vastgesteld dat aan de schuur kennelijk een recente verbouwing had plaatsgevonden. Vastgesteld werd dat achter de schuur een IBC-container stond, dat de ramen van de schuur aan de binnenkant afgeschermd waren door plaatwerk en dat twee flexibele slangen uit de schuur kwamen.
Op 20 maart 2020 werd binnengetreden in deze loods en werden goederen, chemicaliën en afvalstoffen aangetroffen die typisch zijn voor locaties alwaar cocaïne uit dragermateriaal wordt geëxtraheerd, waarna deze cocaïne verder wordt verwerkt, versneden met bijvoorbeeld tetramisole en in blokken wordt geperst. Er was een grote ruimte en een kleinere ruimte met getimmerde houten tafels, die door LFO wordt omschreven als droog- en verpakruimte. In een ruimte is er een 220 liter dopvat aangetroffen, gevuld met een neutrale lichtgroene vloeistof welke inhoud zowel indicatief als door het NFI positief is getest op cocaïne. Ook is in de kleinere ruimte een witte kristallijne stof op tafel aangetroffen, die zowel indicatief als door het NFI positief is getest op dexamisol, wat een versnijdingsmiddel is voor cocaïne. De grote hoeveelheid stopcontacten die aanwezig waren, zijn gebruikelijk voor het drogen van cocaïne.
Uit het proces-verbaal van LFO volgt dat diverse goederen die bij dit proces horen ontbraken in deze loods. De loods wekte de indruk dat deze locatie al gedeeltelijk was ontruimd en momenteel voornamelijk nog in gebruik was als opslag. LFO concludeert dat het zeer aannemelijk is dat op deze locatie cocaïne is bewerkt.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er daadwerkelijk cocaïne is geproduceerd in de loods.
Verdachte is de eigenaar van het perceel aan [adres 2] . Hij heeft ook verklaard dat de loods door hem is verhuurd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake was van medeplichtigheid aan de exploitatie van deze cocaïnewasserij. Daarvoor is dubbel opzet vereist. Dit betekent dat er sprake moet zijn van opzet gericht op het leveren van een bijdrage én opzet gericht op het strafbare feit. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de loods heeft verhuurd aan de heer [naam 2] en dat hij eenmaal de huur contant heeft ontvangen. Verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van het drugslab. Hij heeft verklaard nooit iets geks te hebben gezien, gehoord of geroken.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot het huurcontract niet kan kloppen. Verdachte heeft immers aangegeven dat de huur tot stand is gekomen, nadat [naam 2] bij hem in de zaak is gekomen en dat hij een fotokopie van diens ID-kaart heeft gemaakt. Dit zou begin januari 2020 zijn geweest. De heer [naam 2] is vervolgens gehoord hierover en heeft aangegeven dat hij nooit een schuur heeft gehuurd van verdachte. Hij is in 2019 wel zijn identiteitskaart verloren en heeft deze als vermist opgegeven, iets wat hij volgens de Belgische politiesystemen ook op 22 mei 2019 heeft gedaan. Verdachte heeft als verdachte verklaard dat hij niet wist of de huurder de man op het contract is. Later heeft hij verklaard dat de man echt op de foto op de ID-kaart leek. De rechtbank constateert, naast het wisselend verklaren op dit punt, dat dit niet [naam 2] kan zijn geweest, want hij was zijn ID immers meer dan een half jaar daarvoor verloren. Het huurcontract blijkt dus niet te kloppen.
In het dossier bevinden zich ook verschillende gesprekken die zijn gevoerd via EncroChat tussen de accounts
[accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3]. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zelf met een account heeft deelgenomen aan deze gesprekken. De rechtbank is echter wel van oordeel dat uit de gesprekken volgt dat er over verdachte wordt gesproken, dat de inhoud van deze gesprekken ziet op de situatie ter plaatse en de betrokkenheid van verdachte. Zo gaat het bijvoorbeeld over “ [omschrijving] ’’ en “ [Voorletter] ’’. Uit de gesprekken volgt echter niet alleen dat er over verdachte wordt gesproken, maar ook dat er contact is geweest tussen verdachte en de personen die via EncroChat met elkaar spreken. Zo stuurt
[accountnaam 3]op 2 april 2020 dat hij met “ [Voorletter] ’’ zit en dat deze een boete heeft van 8k van de gemeente, dat [Voorletter] zegt tegen hem dat hij het heeft verhuurd, dat er een BOA is geweest die slangen heeft gezien en dat [Voorletter] 50 k schadevergoeding wil. Dit komt allemaal overeen met verdachte zelf, de zaak van verdachte, of zijn perceel. Verdachtes voornaam begint met een [Voorletter] , hij woont in [woonplaats] op een erf, hij heeft een boete van bijna 8000 euro ontvangen van de gemeente en er is hem een dwangsom van € 50.000,- opgelegd voor een volgende overtreding. Ook er is bij hem meerdere keren een BOA op het terrein geweest, waarbij op 23 januari 2020 door een BOA de slangen zijn gezien. Daarbij komt dat [accountnaam 3] spreekt over het feit dat [Voorletter] tegen hem zou hebben gezegd dat
als ze bij die vrouw komen die de mercedes op naam heeft gezet dat er 2 hollandse mannen die auto hebben opgehaald bij [Voorletter] . Dan klopt zijn verhaal zegt hij.Verdachte heeft onder meer verklaard dat er twee mannen bij hem in de zaak zijn gekomen in verband met een verkoop van een auto, waarvan is gebleken dat deze op naam is gezet van een vrouw.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat er in de EncroChats over verdachte wordt gesproken en dat hij contact heeft gehad met in ieder geval een van de personen uit de chats.
Verdachte verklaart wisselend over de verschillende gebeurtenissen, zoals het tekenen van het huurcontract en wie wanneer bij hem in het bedrijf of op het park is geweest. De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting veelvuldig aangegeven dat verdachte een herseninfarct heeft gehad en dat hij daarom wellicht wat minder consistent verklaart. Zij heeft verder benadrukt dat er steeds dingen terugkomen bij verdachte. De rechtbank begrijpt dat het herseninfarct een flinke impact op verdachte heeft gehad en dat hierdoor steeds meer informatie terug komt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter wat anders dan het veelvuldig wisselen in verklaringen. Dit betreffen immers geen aanvullingen, maar verschillende lezingen van de gebeurtenissen op een bepaald moment.
Voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte minst genomen moet hebben geweten dat er zich in de loods strafbare gedragingen voordeden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte niet alleen opzet had op het leveren van een bijdrage door zijn schuur te verhuren, maar ook dat hij deze bijdrage heeft geleverd ten behoeve van een cocaïnewasserij. Daarmee is het vereiste dubbel opzet gegeven. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft ook een voorwaardelijk verzoek tot het horen van dertien getuigen gedaan. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen doet de voorwaarde zich voor. De rechtbank constateert dat dit een herhaling betreft van het eerder bij de inhoudelijke behandeling afgewezen verzoek. De rechtbank heeft dit voorwaardelijke verzoek getoetst aan het noodzaakscriterium. De noodzaak van het horen van de getuigen is de rechtbank niet gebleken. De getuigen kunnen enkel verklaren over wat zij gedurende de tenlastegelegde periode op het erf al dan niet hebben gezien, maar dit doet niet terzake. Het gaat er om wat verdachte al dan niet heeft (kunnen) zien en meer nog, wat hij wist.. Ten aanzien van verzochte getuige [getuige] geldt dat deze enkel kan bevestigen wat al uit de EncroChat blijkt, namelijk dat er met verdachte is gesproken. Ook het horen van deze getuige acht de rechtbank daarom niet noodzakelijk.