ECLI:NL:RBZWB:2022:6354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
02/317654-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan cocaïnewasserij door verhuur van een pand

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij een cocaïnewasserij. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het bewerken van cocaïne door het verhuren van een pand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor het vervaardigen van cocaïne in de loods die hij verhuurde. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de verdachte, gesprekken via EncroChat en bevindingen van de BOA's. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de activiteiten in de loods, maar de rechtbank concludeerde dat hij moest hebben geweten dat er strafbare gedragingen plaatsvonden. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een herseninfarct en de zorg voor zijn vrouw met medische problemen. De rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/317654-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1955 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 21 en 22 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 28 oktober 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte medeplichtig is geweest aan de exploitatie van een cocaïnewasserij dan wel aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Subsidiair is dit tenlastegelegd als voorbereidingshandelingen hieraan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte dat hij de loods heeft verhuurd en de gesprekken die over verdachte zijn gevoerd via EncroChat, waaruit betrokkenheid blijkt. Ook komt de verklaring van verdachte, dat hij in de verhuurperiode nauwelijks iemand heeft gezien bij de schuur en het chalet, niet overeen met de bevindingen van de BOA’s en de wijkagent.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi verschillende, al dan niet voorwaardelijke verzoeken gedaan. Primair is verzocht het proces-verbaal van de zitting van de heer [naam 1] te voegen aan het dossier en subsidiair om [naam 1] als getuige te horen. Ook heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dertien getuigen te mogen horen.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte wist, noch kon weten dat er een cocaïnewasserij in de schuur zou komen of aanwezig was. Hij was niet degene die het huurcontract heeft opgesteld en de identiteit van de verhuurder heeft gecheckt. Ook staat niet onomstotelijk vast dat er in de EncroChat wordt gesproken over verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onderzoekswensen
De raadsvrouw heeft bij pleidooi primair verzocht het proces-verbaal van de zitting van de heer [naam 1] te voegen aan het dossier en subsidiair om [naam 1] als getuige te horen. De rechtbank wijst het verzoek tot het voegen van het proces-verbaal af. De rechtbank ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing van het verzoek geen noodzaak daartoe noch ziet de rechtbank daartoe zelf de noodzaak. De rechtbank wijst ook het subsidiaire verzoek tot het horen van [naam 1] als getuige af. Het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd om daaruit de noodzaak te kunnen vaststellen om de gevraagde getuige te horen. De rechtbank acht het horen van [naam 1] als getuige in deze zaak evenmin noodzakelijk.
Ten aanzien van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Tussen 6 en 20 januari 2020 werden op het campingterrein van verdachte, op het adres [adres 2] te Putten verschillende verdachte situaties waargenomen, waarbij het vermoeden rees dat in een schuur op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was. Op 23 januari 2020 werd vastgesteld dat aan de schuur kennelijk een recente verbouwing had plaatsgevonden. Vastgesteld werd dat achter de schuur een IBC-container stond, dat de ramen van de schuur aan de binnenkant afgeschermd waren door plaatwerk en dat twee flexibele slangen uit de schuur kwamen.
Op 20 maart 2020 werd binnengetreden in deze loods en werden goederen, chemicaliën en afvalstoffen aangetroffen die typisch zijn voor locaties alwaar cocaïne uit dragermateriaal wordt geëxtraheerd, waarna deze cocaïne verder wordt verwerkt, versneden met bijvoorbeeld tetramisole en in blokken wordt geperst. Er was een grote ruimte en een kleinere ruimte met getimmerde houten tafels, die door LFO wordt omschreven als droog- en verpakruimte. In een ruimte is er een 220 liter dopvat aangetroffen, gevuld met een neutrale lichtgroene vloeistof welke inhoud zowel indicatief als door het NFI positief is getest op cocaïne. Ook is in de kleinere ruimte een witte kristallijne stof op tafel aangetroffen, die zowel indicatief als door het NFI positief is getest op dexamisol, wat een versnijdingsmiddel is voor cocaïne. De grote hoeveelheid stopcontacten die aanwezig waren, zijn gebruikelijk voor het drogen van cocaïne.
Uit het proces-verbaal van LFO volgt dat diverse goederen die bij dit proces horen ontbraken in deze loods. De loods wekte de indruk dat deze locatie al gedeeltelijk was ontruimd en momenteel voornamelijk nog in gebruik was als opslag. LFO concludeert dat het zeer aannemelijk is dat op deze locatie cocaïne is bewerkt.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er daadwerkelijk cocaïne is geproduceerd in de loods.
Verdachte is de eigenaar van het perceel aan [adres 2] . Hij heeft ook verklaard dat de loods door hem is verhuurd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake was van medeplichtigheid aan de exploitatie van deze cocaïnewasserij. Daarvoor is dubbel opzet vereist. Dit betekent dat er sprake moet zijn van opzet gericht op het leveren van een bijdrage én opzet gericht op het strafbare feit. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de loods heeft verhuurd aan de heer [naam 2] en dat hij eenmaal de huur contant heeft ontvangen. Verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van het drugslab. Hij heeft verklaard nooit iets geks te hebben gezien, gehoord of geroken.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot het huurcontract niet kan kloppen. Verdachte heeft immers aangegeven dat de huur tot stand is gekomen, nadat [naam 2] bij hem in de zaak is gekomen en dat hij een fotokopie van diens ID-kaart heeft gemaakt. Dit zou begin januari 2020 zijn geweest. De heer [naam 2] is vervolgens gehoord hierover en heeft aangegeven dat hij nooit een schuur heeft gehuurd van verdachte. Hij is in 2019 wel zijn identiteitskaart verloren en heeft deze als vermist opgegeven, iets wat hij volgens de Belgische politiesystemen ook op 22 mei 2019 heeft gedaan. Verdachte heeft als verdachte verklaard dat hij niet wist of de huurder de man op het contract is. Later heeft hij verklaard dat de man echt op de foto op de ID-kaart leek. De rechtbank constateert, naast het wisselend verklaren op dit punt, dat dit niet [naam 2] kan zijn geweest, want hij was zijn ID immers meer dan een half jaar daarvoor verloren. Het huurcontract blijkt dus niet te kloppen.
In het dossier bevinden zich ook verschillende gesprekken die zijn gevoerd via EncroChat tussen de accounts
[accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3]. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zelf met een account heeft deelgenomen aan deze gesprekken. De rechtbank is echter wel van oordeel dat uit de gesprekken volgt dat er over verdachte wordt gesproken, dat de inhoud van deze gesprekken ziet op de situatie ter plaatse en de betrokkenheid van verdachte. Zo gaat het bijvoorbeeld over “ [omschrijving] ’’ en “ [Voorletter] ’’. Uit de gesprekken volgt echter niet alleen dat er over verdachte wordt gesproken, maar ook dat er contact is geweest tussen verdachte en de personen die via EncroChat met elkaar spreken. Zo stuurt
[accountnaam 3]op 2 april 2020 dat hij met “ [Voorletter] ’’ zit en dat deze een boete heeft van 8k van de gemeente, dat [Voorletter] zegt tegen hem dat hij het heeft verhuurd, dat er een BOA is geweest die slangen heeft gezien en dat [Voorletter] 50 k schadevergoeding wil. Dit komt allemaal overeen met verdachte zelf, de zaak van verdachte, of zijn perceel. Verdachtes voornaam begint met een [Voorletter] , hij woont in [woonplaats] op een erf, hij heeft een boete van bijna 8000 euro ontvangen van de gemeente en er is hem een dwangsom van € 50.000,- opgelegd voor een volgende overtreding. Ook er is bij hem meerdere keren een BOA op het terrein geweest, waarbij op 23 januari 2020 door een BOA de slangen zijn gezien. Daarbij komt dat [accountnaam 3] spreekt over het feit dat [Voorletter] tegen hem zou hebben gezegd dat
als ze bij die vrouw komen die de mercedes op naam heeft gezet dat er 2 hollandse mannen die auto hebben opgehaald bij [Voorletter] . Dan klopt zijn verhaal zegt hij.Verdachte heeft onder meer verklaard dat er twee mannen bij hem in de zaak zijn gekomen in verband met een verkoop van een auto, waarvan is gebleken dat deze op naam is gezet van een vrouw.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat er in de EncroChats over verdachte wordt gesproken en dat hij contact heeft gehad met in ieder geval een van de personen uit de chats.
Verdachte verklaart wisselend over de verschillende gebeurtenissen, zoals het tekenen van het huurcontract en wie wanneer bij hem in het bedrijf of op het park is geweest. De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting veelvuldig aangegeven dat verdachte een herseninfarct heeft gehad en dat hij daarom wellicht wat minder consistent verklaart. Zij heeft verder benadrukt dat er steeds dingen terugkomen bij verdachte. De rechtbank begrijpt dat het herseninfarct een flinke impact op verdachte heeft gehad en dat hierdoor steeds meer informatie terug komt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter wat anders dan het veelvuldig wisselen in verklaringen. Dit betreffen immers geen aanvullingen, maar verschillende lezingen van de gebeurtenissen op een bepaald moment.
Voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte minst genomen moet hebben geweten dat er zich in de loods strafbare gedragingen voordeden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte niet alleen opzet had op het leveren van een bijdrage door zijn schuur te verhuren, maar ook dat hij deze bijdrage heeft geleverd ten behoeve van een cocaïnewasserij. Daarmee is het vereiste dubbel opzet gegeven. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft ook een voorwaardelijk verzoek tot het horen van dertien getuigen gedaan. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen doet de voorwaarde zich voor. De rechtbank constateert dat dit een herhaling betreft van het eerder bij de inhoudelijke behandeling afgewezen verzoek. De rechtbank heeft dit voorwaardelijke verzoek getoetst aan het noodzaakscriterium. De noodzaak van het horen van de getuigen is de rechtbank niet gebleken. De getuigen kunnen enkel verklaren over wat zij gedurende de tenlastegelegde periode op het erf al dan niet hebben gezien, maar dit doet niet terzake. Het gaat er om wat verdachte al dan niet heeft (kunnen) zien en meer nog, wat hij wist.. Ten aanzien van verzochte getuige [getuige] geldt dat deze enkel kan bevestigen wat al uit de EncroChat blijkt, namelijk dat er met verdachte is gesproken. Ook het horen van deze getuige acht de rechtbank daarom niet noodzakelijk.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
een of meerdere personen in de periode van 6 januari 2020 tot en met 20 maart 2020 te Putten, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd, in een pand aan [adres 2]
te Putten een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf verdachte, in
de periode van 6 januari 2020 tot en met 20 maart 2020 te Putten,
opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die personen een deel van voornoemd pand voor het vervaardigen van cocaïne te laten huren;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht indien zij tot een bewezenverklaring komt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een cocaïnewasserij door het beschikbaar stellen van een ruimte. Door het handelen van verdachte wordt de handel in verdovende middelen in stand gehouden en kan hij mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op feiten, zoals door verdachte gepleegd, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit in beginsel een gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigt.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is getroffen door een herseninfarct waarvan hij nog altijd de gevolgen ondervindt en heeft een vrouw met medische problemen. Ook is het de rechtbank bekend dat binnen een organisatie, die op deze schaal harddrugs produceert, degene die het pand verhuurt niet de persoon is die de grote winsten opstrijkt. Vaak komt bij het beschikbaar stellen van de productielocatie grote druk vanuit de organisatie kijken. Zij maken misbruik van mensen in een kwetsbare positie, zoals verdachte. Dat verdachte behoorlijk grote financiële en persoonlijke gevolgen ondervindt van de gehele situatie heeft hij ter zitting indringend via zijn laatste woord naar voren gebracht. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak.
Voornoemde omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank dusdanig zwaar, dat zij het niet opportuun vindt verdachte een gevangenisstraf op te leggen Wel is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst en aard van het feit niet kan worden volstaan met minder dan de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur, zodat verdachte niet nogmaals in de fout zal gaan.
Alles overwegend acht de rechtbank aan taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2022.