ECLI:NL:RBZWB:2022:6353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
02/316769-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens medeplichtigheid aan cocaïnewasserij

In de strafzaak tegen de verdachte, die een loods verhuurde waarin een cocaïnewasserij werd aangetroffen, heeft de rechtbank op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van harddrugs en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Tijdens de zitting op 22 september 2022 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten in de loods. De officier van justitie vond dat de verdachte medeplichtig was, maar de verdediging betoogde dat er geen opzet was en dat de verdachte niet wist wat er in de loods gebeurde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de cocaïnewasserij. De verdachte had via een tussenpersoon een huurcontract laten opstellen en de huurbetalingen waren via een bankoverschrijving gedaan. Ook had hij zijn terrein laten inspecteren op brandveiligheid, wat niet overeenkomt met de betrokkenheid bij illegale activiteiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de cocaïnewasserij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/316769-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te ‘ [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Berkel, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 28 oktober 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de productie van harddrugs dan wel de medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben daarvan (feit 1) en het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van deze productie (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde feit, de medeplichtigheid aan een cocaïne wasserij door het terbeschikking stellen van een loods, heeft begaan. De verklaring van verdachte moet als ongeloofwaardig worden bestempeld. Verdachte zou niets hebben gemerkt van het opzetten van het lab, heeft verklaard benzine te hebben geroken, licht te hebben zien branden en hij heeft zelfs geholpen met het weggooien van verpulverd karton.
Ook de inhoud van de EncroChatberichten, het huren van een wc kennelijk voor in de loods en zijn wisselende verklaringen over het huurcontract leiden ertoe dat kan worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van een cocaïnewasserij in de loods.
De officier heeft de rechtbank ten aanzien van feit 2 verzocht verdachte vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen. Er is geen sprake van dubbel opzet. Weliswaar heeft de verdachte zijn loods ter beschikking gesteld, maar dat maakt nog niet dat hij opzet heeft gehad ten aanzien van het strafbare feit dat vervolgens in die loods heeft plaatsgevonden. Verdachte wist daar immers niets van. Uit de handelwijze van verdachte blijkt niet dat hij de kans heeft aanvaard dat er op het terrein illegale praktijken werden uitgeoefend, laat staan dat hij enige betrokkenheid daarbij had. Hij wilde geen contante betalingen en hij legde alle afspraken schriftelijk vast en raadpleegde een (financieel) adviseur alvorens iets te tekenen. Verdachte heeft zijn adviseur ook een huurcontract laten opstellen. In de loods bevond zich bovendien een ruimte, die op slot was en waarvan hij de sleutel in zijn woning bewaarde. Uit het dossier blijkt dat verdachte ernstig is misleid. Hij had er immers geen weet van dat dit slot is vervangen zonder zijn medeweten en zeker niet met zijn goedkeuring. Ook wordt verdachte in het dossier niet gelinkt aan een van de gebruikersnamen van EncroChat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op woensdag 1 juli 2020 werd door het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam binnengevallen in een loods op het terrein van verdachte aan [adres] te Berkel en Rodenrijs. In deze loods werd een cocaïnewasserij aangetroffen, maar ook een ruimte welke was ingericht voor een langer verblijf van personen in de cocaïnewasserij. In deze ruimte lagen matrassen en een voorraad etenswaren. Ook is in de loods ruim vijf kilogram cocaïne aangetroffen.
De loods op het terrein van verdachte werd gedeeltelijk door hem verhuurd. Dat verdachte eigenaar en verhuurder van de loods was, wordt door hemzelf ook erkend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het dossier bevat aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte enige betrokkenheid bij de cocaïnewasserij heeft gehad. Zo roept de wijze waarop de huur tot stand is gekomen bij de rechtbank de nodige vragen op. Verdachte heeft via een tussenpersoon een huurcontract op laten maken en dit huurcontract is ondertekend door de heer [naam 1] . Deze meneer [naam 1] is door de politie verhoord, maar zegt dat hij nooit een huurcontract heeft afgesloten. De handtekeningen die de heer [naam 1] onder zijn verhoor heeft gezet komen ook niet overeen met de handtekening die bij zijn naam op het huurcontract staat. Wel komt de handtekening op het huurcontract overeen met de handtekening op het identiteitsbewijs dat bij het huurcontract zat. Verdachte heeft over de aanloop van dit huurcontract vaag en wisselend verklaard. Zo kan verdachte zich niet exact herinneren welke personen wanneer op zijn terrein zijn geweest. Ook heeft hij geen overige gegevens, zoals een telefoonnummer of een adres, van de huurder.
Daarbij komt dat de e-mailwisseling over het huurcontract afkomstig is van een man genaamd [naam 2] en niet de heer [naam 1] . Pas later verklaart verdachte dat ‘ [naam 2] ” en [naam 1] compagnons waren.
In het dossier bevinden zich ook chats die zijn gevoerd via EncroChat. Het lijkt erop dat er wordt gesproken over verdachte, waarbij het onder andere gaat over handelingen die hij zou kunnen verrichten ten aanzien van de cocaïnewasserij. Uit deze gesprekken volgt echter niet dat dit vervolgens ook met verdachte is gecommuniceerd, laat staan dat verdachte deze handelingen daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Deze berichten vormen daarom geen ondersteuning voor wetenschap van verdachte van de cocaïnewasserij. Integendeel, uit de chats lijkt eerder een beeld naar voren te komen dat voorkomen wilde worden dat verdachte op de hoogte zou raken van de aldaar verrichte werkzaamheden. Zo werd er aangegeven dat er op momenten juist geen werkzaamheden verricht konden worden, omdat verdachte op die momenten in de buurt van de loods aanwezig was om bijvoorbeeld aan het dak te werken.
Verdachte heeft ook verklaard niks te hebben gemerkt van de productie van harddrugs, terwijl hij wel enige openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen hij aan opmerkelijkheden heeft waargenomen. Zo heeft hij verklaard dat hij een keer benzine heeft geroken, dat hij meerdere keren in de loods is geweest en dat hij een keer heeft geholpen met het opruimen van kartonpulp. Dit laatste is temeer opmerkelijk, aangezien het een cocaïnewasserij betrof waarbij de extractie van cocaïne uit karton plaatsvond. Verdachte heeft echter verklaard dat hem eind juni, twee weken voordat ze weggingen, was verteld dat er een overstroming was geweest, iets dat kennelijk vaker plaatsvond. Van belang is voorts dat de politie deze kartonpulp ook heeft aangetroffen in drie grote afvalbakken op 1 juli 2020. Verdachte heeft zich dus niet snel ontdaan van dit restproduct. Naar aanleiding van het ruiken van de benzinelucht is verdachte naar eigen zeggen ook gaan kijken in de loods. Ook voor de benzinelucht heeft verdachte een verklaring gegeven; er zou een grote bak in de loods hebben gestaan waarin dynamo’s en startmotoren werden schoongemaakt. Hem was verteld dat er wat benzine was gelekt naast de bak en dat ze het gingen opruimen. Toen verdachte later weer ging kijken, heeft hij deze benzinelucht niet meer geroken.
Indien verdachte daadwerkelijk betrokkenheid zou hebben gehad bij de cocaïnewasserij, dan kan de rechtbank dit niet goed rijmen met zijn verklaring over zijn bewegingen in en rondom de loods, zijn hulp bij het opruimen van de kartonpulp alsmede over hetgeen hij heeft geroken. Het komt de rechtbank voor dat verdachte dit dan verborgen zou willen houden, omdat hij hiermee in wezen toegeeft te hebben geholpen met het opruimen van drugsafval. Verdachte heeft ook een atypische weg bewandeld voor iemand die betrokkenheid zou hebben bij de cocaïnewasserij. Zo heeft hij het huurcontract voor de loods laten opmaken via een tussenpersoon, die de verklaring van verdachte ten aanzien van de aanloop van het huurcontract heeft bevestigd. Ook heeft hij de gelden van de huur via een bancaire overschrijving, en niet contant, geïncasseerd. Bovendien heeft verdachte zijn terrein door een deskundige laten inspecteren voor de brandveiligheid. Dit alles, terwijl de cocaïnewasserij zich op dat moment op het terrein bevond. Het komt de rechtbank voor dat in geval verdachte daadwerkelijk betrokken zou zijn geweest bij deze cocaïnewasserij, hij terughoudend zou zijn geweest in het toelaten van onafhankelijke inspecteurs op zijn terrein. Hetzelfde geldt voor de contacten die verdachte heeft gehad met de huurder via WhatsApp. Dit heeft in alle openheid plaatsgevonden en deze berichten zijn ook aan de politie verstrekt.
Ook uit andere bewijsmiddelen volgt niet of onvoldoende concreet dat verdachte wist of had moeten weten wat er zich in de loods afspeelde.
Er wordt door de politie niet gesproken over een geur die uit de loods kwam, noch over andere signalen die erop zouden moeten duiden dat er een cocaïnewasserij in de loods zat.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medeplichtige betrokken is geweest bij de cocaïnewasserij dan wel opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht. Hij heeft via een tussenpersoon een huurcontract op laten maken, de gelden via bancaire overschrijving geïncasseerd, een inspecteur het terrein laten controleren op brandveiligheid terwijl de cocaïnewasserij op het terrein stond, en open en eerlijk verklaard, zelfs over handelingen die hem zouden kunnen incrimineren, zoals het opruimen van de kartonpulp. Daar tegenover staan onvoldoende aanwijzingen waaruit volgt dat verdachte wist of had moeten weten dat zich in de loods een cocaïnewasserij bevond. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat het geen feit van algemene bekendheid is dat er cocaïne uit karton kan worden gewonnen.
Nu uit het dossier onvoldoende blijkt van enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij , is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte hier op enigerlei wijze bij betrokken is geweest. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2022.