4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op woensdag 1 juli 2020 werd door het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam binnengevallen in een loods op het terrein van verdachte aan [adres] te Berkel en Rodenrijs. In deze loods werd een cocaïnewasserij aangetroffen, maar ook een ruimte welke was ingericht voor een langer verblijf van personen in de cocaïnewasserij. In deze ruimte lagen matrassen en een voorraad etenswaren. Ook is in de loods ruim vijf kilogram cocaïne aangetroffen.
De loods op het terrein van verdachte werd gedeeltelijk door hem verhuurd. Dat verdachte eigenaar en verhuurder van de loods was, wordt door hemzelf ook erkend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het dossier bevat aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte enige betrokkenheid bij de cocaïnewasserij heeft gehad. Zo roept de wijze waarop de huur tot stand is gekomen bij de rechtbank de nodige vragen op. Verdachte heeft via een tussenpersoon een huurcontract op laten maken en dit huurcontract is ondertekend door de heer [naam 1] . Deze meneer [naam 1] is door de politie verhoord, maar zegt dat hij nooit een huurcontract heeft afgesloten. De handtekeningen die de heer [naam 1] onder zijn verhoor heeft gezet komen ook niet overeen met de handtekening die bij zijn naam op het huurcontract staat. Wel komt de handtekening op het huurcontract overeen met de handtekening op het identiteitsbewijs dat bij het huurcontract zat. Verdachte heeft over de aanloop van dit huurcontract vaag en wisselend verklaard. Zo kan verdachte zich niet exact herinneren welke personen wanneer op zijn terrein zijn geweest. Ook heeft hij geen overige gegevens, zoals een telefoonnummer of een adres, van de huurder.
Daarbij komt dat de e-mailwisseling over het huurcontract afkomstig is van een man genaamd [naam 2] en niet de heer [naam 1] . Pas later verklaart verdachte dat ‘ [naam 2] ” en [naam 1] compagnons waren.
In het dossier bevinden zich ook chats die zijn gevoerd via EncroChat. Het lijkt erop dat er wordt gesproken over verdachte, waarbij het onder andere gaat over handelingen die hij zou kunnen verrichten ten aanzien van de cocaïnewasserij. Uit deze gesprekken volgt echter niet dat dit vervolgens ook met verdachte is gecommuniceerd, laat staan dat verdachte deze handelingen daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Deze berichten vormen daarom geen ondersteuning voor wetenschap van verdachte van de cocaïnewasserij. Integendeel, uit de chats lijkt eerder een beeld naar voren te komen dat voorkomen wilde worden dat verdachte op de hoogte zou raken van de aldaar verrichte werkzaamheden. Zo werd er aangegeven dat er op momenten juist geen werkzaamheden verricht konden worden, omdat verdachte op die momenten in de buurt van de loods aanwezig was om bijvoorbeeld aan het dak te werken.
Verdachte heeft ook verklaard niks te hebben gemerkt van de productie van harddrugs, terwijl hij wel enige openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen hij aan opmerkelijkheden heeft waargenomen. Zo heeft hij verklaard dat hij een keer benzine heeft geroken, dat hij meerdere keren in de loods is geweest en dat hij een keer heeft geholpen met het opruimen van kartonpulp. Dit laatste is temeer opmerkelijk, aangezien het een cocaïnewasserij betrof waarbij de extractie van cocaïne uit karton plaatsvond. Verdachte heeft echter verklaard dat hem eind juni, twee weken voordat ze weggingen, was verteld dat er een overstroming was geweest, iets dat kennelijk vaker plaatsvond. Van belang is voorts dat de politie deze kartonpulp ook heeft aangetroffen in drie grote afvalbakken op 1 juli 2020. Verdachte heeft zich dus niet snel ontdaan van dit restproduct. Naar aanleiding van het ruiken van de benzinelucht is verdachte naar eigen zeggen ook gaan kijken in de loods. Ook voor de benzinelucht heeft verdachte een verklaring gegeven; er zou een grote bak in de loods hebben gestaan waarin dynamo’s en startmotoren werden schoongemaakt. Hem was verteld dat er wat benzine was gelekt naast de bak en dat ze het gingen opruimen. Toen verdachte later weer ging kijken, heeft hij deze benzinelucht niet meer geroken.
Indien verdachte daadwerkelijk betrokkenheid zou hebben gehad bij de cocaïnewasserij, dan kan de rechtbank dit niet goed rijmen met zijn verklaring over zijn bewegingen in en rondom de loods, zijn hulp bij het opruimen van de kartonpulp alsmede over hetgeen hij heeft geroken. Het komt de rechtbank voor dat verdachte dit dan verborgen zou willen houden, omdat hij hiermee in wezen toegeeft te hebben geholpen met het opruimen van drugsafval. Verdachte heeft ook een atypische weg bewandeld voor iemand die betrokkenheid zou hebben bij de cocaïnewasserij. Zo heeft hij het huurcontract voor de loods laten opmaken via een tussenpersoon, die de verklaring van verdachte ten aanzien van de aanloop van het huurcontract heeft bevestigd. Ook heeft hij de gelden van de huur via een bancaire overschrijving, en niet contant, geïncasseerd. Bovendien heeft verdachte zijn terrein door een deskundige laten inspecteren voor de brandveiligheid. Dit alles, terwijl de cocaïnewasserij zich op dat moment op het terrein bevond. Het komt de rechtbank voor dat in geval verdachte daadwerkelijk betrokken zou zijn geweest bij deze cocaïnewasserij, hij terughoudend zou zijn geweest in het toelaten van onafhankelijke inspecteurs op zijn terrein. Hetzelfde geldt voor de contacten die verdachte heeft gehad met de huurder via WhatsApp. Dit heeft in alle openheid plaatsgevonden en deze berichten zijn ook aan de politie verstrekt.
Ook uit andere bewijsmiddelen volgt niet of onvoldoende concreet dat verdachte wist of had moeten weten wat er zich in de loods afspeelde.
Er wordt door de politie niet gesproken over een geur die uit de loods kwam, noch over andere signalen die erop zouden moeten duiden dat er een cocaïnewasserij in de loods zat.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medeplichtige betrokken is geweest bij de cocaïnewasserij dan wel opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht. Hij heeft via een tussenpersoon een huurcontract op laten maken, de gelden via bancaire overschrijving geïncasseerd, een inspecteur het terrein laten controleren op brandveiligheid terwijl de cocaïnewasserij op het terrein stond, en open en eerlijk verklaard, zelfs over handelingen die hem zouden kunnen incrimineren, zoals het opruimen van de kartonpulp. Daar tegenover staan onvoldoende aanwijzingen waaruit volgt dat verdachte wist of had moeten weten dat zich in de loods een cocaïnewasserij bevond. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat het geen feit van algemene bekendheid is dat er cocaïne uit karton kan worden gewonnen.
Nu uit het dossier onvoldoende blijkt van enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij , is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte hier op enigerlei wijze bij betrokken is geweest. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.