4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op 20 augustus 2020 is door de politie heimelijk de loods aan de [adres 1] te Breda betreden en is door hen in deze loods video- en audioapparatuur geplaatst. Dit is gedaan, nadat er verdenkingen waren gerezen dat er in deze loods een synthetisch drugslaboratorium gevestigd of in opbouw was. De beelden en geluidsopnames zijn door de politie bekeken en uitgeluisterd. Hieruit volgt dat op 28 augustus 2020 een gesprek plaats heeft gevonden tussen de heer [naam 1] en een andere persoon, waarvan de politie stelt dat dit verdachte is. In dit gesprek is, onder andere, gesproken over verdovende middelen, prijzen en de wijze van verpakking van verdovende middelen. Op 2 september 2020 is door de politie op de camerabeelden gezien dat [naam 1] , verdachte en een onbekende persoon, die later is geïdentificeerd als de heer [naam 2] , de loods binnen zijn gegaan, waarna een witte Scania achteruit de loods in reed. Ook kwam er een vierde persoon aangereden. Op de beelden is te zien dat er doosjes de loods worden ingedragen en dat er pakketjes worden overgeheveld in andere dozen. De dozen zijn vervolgens op een pompkar gezet die uiteindelijk richting de vrachtwagen is gereden. Op de geluidsopnamen uit de loods zijn dan wederom gesprekken te horen die gaan over verdovende middelen en het vervoer daarvan naar het buitenland.
Voornoemde heeft er uiteindelijk toe geleid dat op 2 september 2020 de witte Scania door de politie aan de kant is gezet toen deze in de richting van de A16 reed. In deze vrachtwagen zijn vierenvijftig pakketten aangetroffen met daarin in totaal vierenvijftig kilogram cocaïne. [naam 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op weg was naar Italië en dat hij in de veronderstelling was dat hij speed vervoerde.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk de persoon is waarvan de politie zegt dat deze in de loods is geweest en betrokkenheid in de zin van medeplegen heeft gehad bij de uitvoer van de cocaïne. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Stemherkenning
De raadsman heeft betoogd dat de stemherkenning die zou zijn gedaan ten aanzien van het OVC-gesprek van 28 augustus 2020 moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar is. In de originele uitwerking van het OVC-gesprek wordt immers ervan uitgegaan dat drie personen het gesprek met elkaar voerden. Toen uit de camerabeelden bleek dat er slechts twee en niet drie personen in de loods waren ten tijde van betreffend OVC-gesprek, heeft de politie de zinnen, die eerder aan NN03 waren toegeschreven, verdeeld tussen [verdachte] en [naam 1] . Deze aanpassing is dusdanig dat de stemherkenning niet meer betrouwbaar kan worden geacht.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit het dossier volgt dat uit de camerabeelden bleek dat er slechts twee en niet drie personen in de loods aanwezig waren ten tijde van het OVC-gesprek op 28 augustus 2020. Dit maakte dat nogmaals naar het OVC-gesprek is geluisterd. De rechtbank acht deze werkwijze juist zorgvuldig. De aanpassing is een resultante van deze zorgvuldigheid.
Dit doet echter niet af aan het feit dat de door de raadsman genoemde wijzigingen inderdaad zijn doorgevoerd. De rechtbank heeft dezelfde opmerkelijkheden in het proces-verbaal aangetroffen als door de raadsman genoemd, maar is niet van oordeel dat de gehele herkenning hierdoor als onbetrouwbaar moet worden gekwalificeerd. Daarbij hecht de rechtbank er belang aan op te merken dat het slechts gaat om twee zinnen uit het gehele gesprek, die eerder waren toegeschreven aan NN03 en die nadien zijn verdeeld tussen verdachte en [naam 1] . Niks van wat in het eerste proces-verbaal aan verdachte is toegeschreven wordt later aan [naam 1] toegeschreven, of vice versa. Het voorgaande leidt ertoe dat vast is komen te staan dat het de persoon waarvan de politie zegt dat het verdachte is geweest die de zinnen, die aan hem in het originele proces-verbaal zijn toegeschreven, heeft uitgesproken.
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de stemherkenning zoals deze heeft plaatsgevonden voldoende betrouwbaar is om te kunnen zeggen dat het ook daadwerkelijk verdachte is geweest die in de OVC-gesprekken van 28 augustus 2020 en 2 september 2020 te horen is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende dat een verbalisant die bij een verhoor is geweest, relateert dat deze de stem van verdachte als zodanig herkent. Dat de verbalisant verdachte niet in uitgebreide volzinnen heeft horen spreken, maakt dat niet anders. Ook het feit dat niet door de betreffende verbalisant wordt aangegeven waaraan zij de stem herkent, maakt niet dat hierdoor de stemherkenning niet betrouwbaar is. De verbalisant geeft immers aan de stem van verdachte
directte herkennen en meerdere malen de OVC te hebben beluisterd. Dit laat geen ruimte voor twijfel.
Visuele herkenning
De rechtbank is ook van oordeel dat de zich in het dossier bevindende visuele herkenning als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Er bevindt zich in het dossier een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van observatie. Hierin wordt door verbalisant K179aangegeven dat hij verdachte ambtshalve herkent als de persoon die op 2 september 2020 de loods binnenloopt. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze herkenning. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat men aan het sturen was op een herkenning van verdachte; er was immers sprake van een algemene aandachtsvestiging.
Daarbij komt dat door verbalisant [verbalisant] op de live beelden van 28 augustus 2020 is waargenomen dat de zwarte Volkswagen Pheaton, die op naam van verdachte stond, bij de loods parkeerde. De man die uit deze auto stapte en, samen met [naam 1] , naar binnen ging bij de loods was volgens de verbalisant gelijkend op de foto die van verdachte in de politiesystemen stond. Hierop volgend heeft het eerdergenoemde gesprek in de loods plaatsgevonden. Er mag op worden vertrouwd dat een verbalisant enkel opschrijft dat er sprake is van een herkenning indien zij ook zeker is dat het dezelfde persoon betreft. Dit kan ook op basis van een foto. De beelden zijn ook voldoende helder om tot een herkenning te kunnen komen.
Dat het verdachte betreft die op de audio- en cameraopnamen staat wordt bovendien bevestigd door het feit dat zijn auto op 14 augustus 2020 en 28 augustus 2020 bij de loods is gezien. De rechtbank merkt hierover op dat zowel verdachte als zijn raadsman niet hebben betwist dat het inderdaad de auto van verdachte is geweest die op die momenten bij de loods is geweest, terwijl ook geen andere verklaring is gegeven voor het feit dat zijn auto op die momenten bij de loods aanwezig was. Op 2 september 2020 staat de auto van verdachte op de [adres 2] , vlak nadat [naam 1] daar even is gestopt. [naam 1] komt niet veel later terug bij de loods en stapte uit zijn auto. Gezien werd dat er nog een man uitstapte. Als [naam 1] vlak daarna in de loods is, is [verdachte] daar ook.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die op 28 augustus 2020 en op 2 september 2020 aanwezig is geweest in de loods en de voornoemde gesprekken heeft gevoerd.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de rol van verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage moet hebben geleverd van voldoende gewicht. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte is op meerdere momenten in een loods aanwezig geweest in Breda. Vanuit deze loods is op 2 september 2020 een vrachtwagen met 54 kilogram cocaïne weggereden. Daarnaast heeft hij op 28 augustus 2020 en op 2 september 2020 gesprekken gevoerd in die loods en er zijn beelden van de ontmoeting in en bij de loods op 2 september 2020. Hieruitkan worden afgeleid dat hij zich bezig hield met drugstransporten en dat hij, net als een ander persoon, die bewuste 2 september een doos de loods heeft binnengedragen en op een lege pallet heeft gezet. Hij is vervolgens nog meegelopen met deze andere persoon, toen deze nogmaals zo’n doos de loods binnen bracht. Verdachte droeg daarbij handschoenen. De dozen werden opgemaakt en er worden bruinkleurige plakken uitgehaald en in andere dozen verpakt. Hierbij was verdachte aanwezig en stond te kijken. Deze dozen zijn uiteindelijk in de vrachtwagen aangetroffen. Dat verdachte een rol heeft gespeeld bij het drugstransport kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld. De vraag is vervolgens wat de rol van verdachte is geweest.
De inhoud van de gesprekken geven meer inzicht in wat de precieze rol van verdachte is geweest in het geheel. Op 28 augustus 2020 heeft verdachte deelgenomen aan een gesprek, waarbij verdachte heeft gesproken over precies 54 kilogram en over prijzen. Wat opvalt is dat verdachte over de 54 kilogram zegt dat deze is gekocht en er al acht weken ligt. Daarbij geeft hij aan dat hij ze gewoon kan pakken uit de stash. De rechtbank gaat ervan uit dat het hier gaat over de 54 kilogram cocaïne die is aangetroffen op 2 september 2020. Ook gaat het in het gesprek vrij gedetailleerd over transport en dekladingen, waarbij verdachte zelfs advies geeft over de manier waarop er moet worden ingepakt, zodat eventuele honden die over de lading lopen deze lading niet ruiken. Ook dit duidt erop dat verdachte bezig was met een drugstransport. Hierbij merkt de rechtbank op dat de heer [naam 2] ook bij de politie heeft verklaard dat hij heeft gesproken over dekladingen die moesten dienen om de drugs verborgen te houden. In het gesprek van 2 september 2020 heeft verdachte het ook over prijzen en kilo’s gehad, maar sprak hij ook met de chauffeur over een hal met een aparte losplek en dat er nog een jongen komt die de details van het transport weet.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad bij het transport. Hij is degene die de beschikking over de cocaïne had, hij is degene die advies geeft over hoe de lading het beste kan worden verborgen en hij is aanspreekpunt voor de uiteindelijke chauffeur van het transport. De bijdrage van verdachte is dan ook van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van (verlengde) uitvoer. Dit volgt onder andere uit de inhoud van de OVC-gesprekken, waarin wordt gesproken over een transport naar Milaan. Dat het transport ook daadwerkelijk als eindbestemming Milaan had, wordt ondersteund door de vrachtbrieven, waarop tweemaal als geadresseerde van de vracht een bedrijf in Milaan genoemd staat en de verklaring van de heer [naam 2] bij de politie waarin hij zegt dat de lading naar Milaan moest.
Vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 54 kilogram cocaïne.