ECLI:NL:RBZWB:2022:6352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
02/316759-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verlengde uitvoer van 54 kilogram cocaïne met coördinerende rol

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van 54 kilogram cocaïne. De verdachte had een coördinerende rol bij de uitvoer van de cocaïne, die op 2 september 2020 door de politie werd aangetroffen in een vrachtwagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stem- en visuele herkenning van de verdachte betrouwbaar zijn en dat er voldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid bij het drugstransport. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, waarbij de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en het strafblad van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor een andere drugsovertreding. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36b, 36c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/316759-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 28 oktober 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 54 kilogram cocaïne dan wel aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 54 kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Zij baseert zich hierbij op de OVC gesprekken en de stemherkenning van verdachte die hieruit volgt. In meerdere gesprekken spreekt hij over drugs en hij komt hierin naar voren als regelaar van het transport. Ook is op camerabeelden uit de loods te zien dat verdachte kartonnen dozen op een lege pallet plaatst, waarbij door hem handschoenen worden gedragen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De stem- en visuele herkenning zijn niet bruikbaar voor het bewijs. Ten aanzien van het gesprek op 28 augustus 2020 worden eerst door de verbalisanten drie personen gehoord, maar in een later proces-verbaal wordt dit hersteld naar twee personen en wordt hetgeen de derde persoon zou hebben gezegd tussen deze twee personen verdeeld. Dit omdat er op de beelden maar twee personen te zien waren. Het heeft er naar de mening van de verdediging de schijn van dat voor de stemherkenning niet bepalend is geweest wat is gehoord of herkend, maar of het zich verhoudt tot de beelden. Daarbij komt dat de stemherkenning heeft plaatsgevonden op basis van hetgeen verbalisant [verbalisant] bij een verhoor op 12 februari 2021 heeft gehoord, maar verdachte heeft zich tijdens dit verhoor enkel op zijn zwijgrecht beroepen en zat ook nog eens achter glas. De herkenning is gebaseerd op enkele woorden die verdachte toen heeft gesproken en uit niets blijkt waaraan verbalisant [verbalisant] de stem van verdachte herkent. Daarbij komt dat uit de uitgeluisterde gesprekken niets naar voren komt dat aan verdachte kan worden gekoppeld. Ieder steunbewijs voor de stemherkenning ontbreekt. Ook de visuele herkenning kan niet voor het bewijs worden gebruikt, nu er enerzijds een ambtshalve herkenning door iemand van het OT zonder enige vorm van duiding/inbedding en anderzijds een “herkenning” gebaseerd op een verder onbekende politiefoto van een man die op beeld verschijnt heeft plaatsgevonden.
Mocht de rechtbank de stem- en visuele herkenning wel voor het bewijs bezigen dan is de verdediging alsnog van mening dat zij niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat hetgeen te zien is op de beelden en hoorbaar is op de OVC onvoldoende is om medeplegen te kunnen bewijzen. Er kan op basis hiervan niet worden vastgesteld waaruit de rol van verdachte zou hebben bestaan, noch hoe groot die eventuele rol zou zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op 20 augustus 2020 is door de politie heimelijk de loods aan de [adres 1] te Breda betreden en is door hen in deze loods video- en audioapparatuur geplaatst. Dit is gedaan, nadat er verdenkingen waren gerezen dat er in deze loods een synthetisch drugslaboratorium gevestigd of in opbouw was. De beelden en geluidsopnames zijn door de politie bekeken en uitgeluisterd. Hieruit volgt dat op 28 augustus 2020 een gesprek plaats heeft gevonden tussen de heer [naam 1] en een andere persoon, waarvan de politie stelt dat dit verdachte is. In dit gesprek is, onder andere, gesproken over verdovende middelen, prijzen en de wijze van verpakking van verdovende middelen. Op 2 september 2020 is door de politie op de camerabeelden gezien dat [naam 1] , verdachte en een onbekende persoon, die later is geïdentificeerd als de heer [naam 2] , de loods binnen zijn gegaan, waarna een witte Scania achteruit de loods in reed. Ook kwam er een vierde persoon aangereden. Op de beelden is te zien dat er doosjes de loods worden ingedragen en dat er pakketjes worden overgeheveld in andere dozen. De dozen zijn vervolgens op een pompkar gezet die uiteindelijk richting de vrachtwagen is gereden. Op de geluidsopnamen uit de loods zijn dan wederom gesprekken te horen die gaan over verdovende middelen en het vervoer daarvan naar het buitenland.
Voornoemde heeft er uiteindelijk toe geleid dat op 2 september 2020 de witte Scania door de politie aan de kant is gezet toen deze in de richting van de A16 reed. In deze vrachtwagen zijn vierenvijftig pakketten aangetroffen met daarin in totaal vierenvijftig kilogram cocaïne. [naam 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op weg was naar Italië en dat hij in de veronderstelling was dat hij speed vervoerde.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk de persoon is waarvan de politie zegt dat deze in de loods is geweest en betrokkenheid in de zin van medeplegen heeft gehad bij de uitvoer van de cocaïne. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Stemherkenning
De raadsman heeft betoogd dat de stemherkenning die zou zijn gedaan ten aanzien van het OVC-gesprek van 28 augustus 2020 moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar is. In de originele uitwerking van het OVC-gesprek wordt immers ervan uitgegaan dat drie personen het gesprek met elkaar voerden. Toen uit de camerabeelden bleek dat er slechts twee en niet drie personen in de loods waren ten tijde van betreffend OVC-gesprek, heeft de politie de zinnen, die eerder aan NN03 waren toegeschreven, verdeeld tussen [verdachte] en [naam 1] . Deze aanpassing is dusdanig dat de stemherkenning niet meer betrouwbaar kan worden geacht.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit het dossier volgt dat uit de camerabeelden bleek dat er slechts twee en niet drie personen in de loods aanwezig waren ten tijde van het OVC-gesprek op 28 augustus 2020. Dit maakte dat nogmaals naar het OVC-gesprek is geluisterd. De rechtbank acht deze werkwijze juist zorgvuldig. De aanpassing is een resultante van deze zorgvuldigheid.
Dit doet echter niet af aan het feit dat de door de raadsman genoemde wijzigingen inderdaad zijn doorgevoerd. De rechtbank heeft dezelfde opmerkelijkheden in het proces-verbaal aangetroffen als door de raadsman genoemd, maar is niet van oordeel dat de gehele herkenning hierdoor als onbetrouwbaar moet worden gekwalificeerd. Daarbij hecht de rechtbank er belang aan op te merken dat het slechts gaat om twee zinnen uit het gehele gesprek, die eerder waren toegeschreven aan NN03 en die nadien zijn verdeeld tussen verdachte en [naam 1] . Niks van wat in het eerste proces-verbaal aan verdachte is toegeschreven wordt later aan [naam 1] toegeschreven, of vice versa. Het voorgaande leidt ertoe dat vast is komen te staan dat het de persoon waarvan de politie zegt dat het verdachte is geweest die de zinnen, die aan hem in het originele proces-verbaal zijn toegeschreven, heeft uitgesproken.
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de stemherkenning zoals deze heeft plaatsgevonden voldoende betrouwbaar is om te kunnen zeggen dat het ook daadwerkelijk verdachte is geweest die in de OVC-gesprekken van 28 augustus 2020 en 2 september 2020 te horen is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende dat een verbalisant die bij een verhoor is geweest, relateert dat deze de stem van verdachte als zodanig herkent. Dat de verbalisant verdachte niet in uitgebreide volzinnen heeft horen spreken, maakt dat niet anders. Ook het feit dat niet door de betreffende verbalisant wordt aangegeven waaraan zij de stem herkent, maakt niet dat hierdoor de stemherkenning niet betrouwbaar is. De verbalisant geeft immers aan de stem van verdachte
directte herkennen en meerdere malen de OVC te hebben beluisterd. Dit laat geen ruimte voor twijfel.
Visuele herkenning
De rechtbank is ook van oordeel dat de zich in het dossier bevindende visuele herkenning als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Er bevindt zich in het dossier een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van observatie. Hierin wordt door verbalisant K179aangegeven dat hij verdachte ambtshalve herkent als de persoon die op 2 september 2020 de loods binnenloopt. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze herkenning. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat men aan het sturen was op een herkenning van verdachte; er was immers sprake van een algemene aandachtsvestiging.
Daarbij komt dat door verbalisant [verbalisant] op de live beelden van 28 augustus 2020 is waargenomen dat de zwarte Volkswagen Pheaton, die op naam van verdachte stond, bij de loods parkeerde. De man die uit deze auto stapte en, samen met [naam 1] , naar binnen ging bij de loods was volgens de verbalisant gelijkend op de foto die van verdachte in de politiesystemen stond. Hierop volgend heeft het eerdergenoemde gesprek in de loods plaatsgevonden. Er mag op worden vertrouwd dat een verbalisant enkel opschrijft dat er sprake is van een herkenning indien zij ook zeker is dat het dezelfde persoon betreft. Dit kan ook op basis van een foto. De beelden zijn ook voldoende helder om tot een herkenning te kunnen komen.
Dat het verdachte betreft die op de audio- en cameraopnamen staat wordt bovendien bevestigd door het feit dat zijn auto op 14 augustus 2020 en 28 augustus 2020 bij de loods is gezien. De rechtbank merkt hierover op dat zowel verdachte als zijn raadsman niet hebben betwist dat het inderdaad de auto van verdachte is geweest die op die momenten bij de loods is geweest, terwijl ook geen andere verklaring is gegeven voor het feit dat zijn auto op die momenten bij de loods aanwezig was. Op 2 september 2020 staat de auto van verdachte op de [adres 2] , vlak nadat [naam 1] daar even is gestopt. [naam 1] komt niet veel later terug bij de loods en stapte uit zijn auto. Gezien werd dat er nog een man uitstapte. Als [naam 1] vlak daarna in de loods is, is [verdachte] daar ook.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die op 28 augustus 2020 en op 2 september 2020 aanwezig is geweest in de loods en de voornoemde gesprekken heeft gevoerd.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de rol van verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage moet hebben geleverd van voldoende gewicht. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte is op meerdere momenten in een loods aanwezig geweest in Breda. Vanuit deze loods is op 2 september 2020 een vrachtwagen met 54 kilogram cocaïne weggereden. Daarnaast heeft hij op 28 augustus 2020 en op 2 september 2020 gesprekken gevoerd in die loods en er zijn beelden van de ontmoeting in en bij de loods op 2 september 2020. Hieruitkan worden afgeleid dat hij zich bezig hield met drugstransporten en dat hij, net als een ander persoon, die bewuste 2 september een doos de loods heeft binnengedragen en op een lege pallet heeft gezet. Hij is vervolgens nog meegelopen met deze andere persoon, toen deze nogmaals zo’n doos de loods binnen bracht. Verdachte droeg daarbij handschoenen. De dozen werden opgemaakt en er worden bruinkleurige plakken uitgehaald en in andere dozen verpakt. Hierbij was verdachte aanwezig en stond te kijken. Deze dozen zijn uiteindelijk in de vrachtwagen aangetroffen. Dat verdachte een rol heeft gespeeld bij het drugstransport kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld. De vraag is vervolgens wat de rol van verdachte is geweest.
De inhoud van de gesprekken geven meer inzicht in wat de precieze rol van verdachte is geweest in het geheel. Op 28 augustus 2020 heeft verdachte deelgenomen aan een gesprek, waarbij verdachte heeft gesproken over precies 54 kilogram en over prijzen. Wat opvalt is dat verdachte over de 54 kilogram zegt dat deze is gekocht en er al acht weken ligt. Daarbij geeft hij aan dat hij ze gewoon kan pakken uit de stash. De rechtbank gaat ervan uit dat het hier gaat over de 54 kilogram cocaïne die is aangetroffen op 2 september 2020. Ook gaat het in het gesprek vrij gedetailleerd over transport en dekladingen, waarbij verdachte zelfs advies geeft over de manier waarop er moet worden ingepakt, zodat eventuele honden die over de lading lopen deze lading niet ruiken. Ook dit duidt erop dat verdachte bezig was met een drugstransport. Hierbij merkt de rechtbank op dat de heer [naam 2] ook bij de politie heeft verklaard dat hij heeft gesproken over dekladingen die moesten dienen om de drugs verborgen te houden. In het gesprek van 2 september 2020 heeft verdachte het ook over prijzen en kilo’s gehad, maar sprak hij ook met de chauffeur over een hal met een aparte losplek en dat er nog een jongen komt die de details van het transport weet.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad bij het transport. Hij is degene die de beschikking over de cocaïne had, hij is degene die advies geeft over hoe de lading het beste kan worden verborgen en hij is aanspreekpunt voor de uiteindelijke chauffeur van het transport. De bijdrage van verdachte is dan ook van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van (verlengde) uitvoer. Dit volgt onder andere uit de inhoud van de OVC-gesprekken, waarin wordt gesproken over een transport naar Milaan. Dat het transport ook daadwerkelijk als eindbestemming Milaan had, wordt ondersteund door de vrachtbrieven, waarop tweemaal als geadresseerde van de vracht een bedrijf in Milaan genoemd staat en de verklaring van de heer [naam 2] bij de politie waarin hij zegt dat de lading naar Milaan moest.
Vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 54 kilogram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 september 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 54 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
( art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijfeneenhalf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht indien zij tot een bewezenverklaring zou komen rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hetgeen aan andere verdachten in het onderzoek is opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 54 kilogram cocaïne. Het uitvoeren van harddrugs is een zeer ernstig feit. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank is gelet op de ernst van het feit ook van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte onderdeel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om aansluiting te zoeken bij straffen die kunnen worden opgelegd indien sprake is van een georganiseerd verband. Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd, in acht nemend de hoeveelheid cocaïne, staat in beginsel een gevangenisstraf van ten minste 72 maanden. Dit is bij een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram. Ook slaat de rechtbank acht op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en het strafblad van verdachte, waarover de rechtbank zich zorgen maakt. Verdachte zit momenteel gedetineerd in verband met een veroordeling voor een andere uitvoer van harddrugs. Hoewel dit vonnis nog niet definitief is en het hoger beroep thans loopt, lijkt het er wel op dat er iets in het leven van verdachte is, waardoor er een kentering heeft plaats gevonden naar crimineel gedrag.
De rechtbank houdt ook rekening met de coördinerende rol die verdachte bij de uitvoer van de cocaïne heeft gehad. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 60 maanden passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2022.