ECLI:NL:RBZWB:2022:6351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
02/316733-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens betrokkenheid bij cocaïneproductie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van de vervaardiging van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte onvoldoende kon worden vastgesteld om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdediging voerde aan dat de bewijsvoering, die grotendeels was gebaseerd op gegevens verkregen via de hack van het bedrijf EncroChat, onrechtmatig was en dat dit leidde tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwierp deze argumenten en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2 en 3, en sprak hem vrij. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de verdachte niet schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten, en dat de bewijsuitsluiting van de EncroChat-data niet verder besproken hoeft te worden, aangezien de vrijspraak al is uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/316733-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 28 oktober 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in een periode en op twee verschillende data en in verschillende plaatsen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de vervaardiging van cocaïne danwel het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in diezelfde periode en op diezelfde data en plaatsen.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de hack op het bedrijf Encrochat en het gebruik van de berichten die daardoor zijn vrijgekomen, die tevens de verdenking in dit dossier grotendeels onderbouwen, onrechtmatig zijn. Dit leidt er toe dat geen sprake is van een eerlijk proces.
De verdediging heeft ter onderbouwing hiervan ter zitting een pleitnotitie verstrekt met daarin een uitgebreid verweer. In die pleitnota is onder meer verwoord dat de verdediging niet over de Franse stukken kan beschikken, waardoor niet kan worden onderzocht of wellicht sprake is van schending van de artikelen 8 en 6 EVRM. Voorts kan de verwerking van de gegevens in Nederland niet worden gecontroleerd, doordat het verzoek om stukken te voegen is afgewezen.
De rechtbank overweegt dat, anders dan in de pleitnota staat verwoord, in deze zaak niet om voeging van stukken is verzocht.
Ten aanzien van de door de verdediging opgeworpen bezwaren omtrent de verkrijging en het gebruik van de EncroChat-data zijn de afgelopen periode door verschillende rechtbanken beslissingen genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdediging van deze uitspraken op de hoogte is. Gelet op de op dit moment geldende jurisprudentie ten aanzien van de EncroChat verweren, die - kort samengevat - inhoudt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de weg staat aan toetsing van het Franse strafrechtelijk onderzoek en de wijze waarop de EncroChat-data zijn verkregen en verwerkt niet onrechtmatig is, verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsman. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de camerabeelden van de [winkel] , de EncroChat berichten die onder andere zien op “de loods in Halsteren” waaraan verdachte met account “ [accountnaam 1] ’’ zou hebben deelgenomen en het feit dat er in 2019 een bedrijfscontrole bij verdachte is geweest waarbij gereedschappen en materialen zijn aangetroffen, die in verband kunnen worden gebracht met de productie van verdovende middelen. Ook ten aanzien van feit 3 baseert de officier zich op de EncroChat gesprekken waarin gesproken wordt over een foto van de cocaïnewasserij in Heeswijk-Dinther. Die foto herkennen ze als hun cocaïnewasserij. Daarnaast zijn er in de cocaïnewasserij een 10-tons pers en thermische olie aangetroffen die door verdachte zijn gekocht.
Ten aanzien van feit 2 verzoekt de officier van justitie de rechtbank verdachte vrij te spreken. Uit het dossier volgt dat verdachte wist wat er gaande was in Putten, maar er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van het medeplegen te komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van enig feit kan komen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de hack op het bedrijf EncroChat niet rechtmatig was en dat het gebruik van de berichten die hierdoor zijn vrijgekomen in strijd zijn met een eerlijk proces, hetgeen tot gevolg moet hebben dat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Indien de rechtbank de berichten tot het bewijs toelaat, heeft de verdediging betoogd dat er vrijspraak dient te volgen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gebruiker van encrochataccount “ [accountnaam 1] ’’ daadwerkelijk verdachte betreft. Mocht de rechtbank anders oordelen, dan is er voor alle feiten onvoldoende bewijs om te komen tot de vaststelling dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Enkel de berichten die zijn gestuurd en de spullen die zijn aangetroffen in de cocaïnewasserij zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wie is [accountnaam 1] ?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die berichten heeft verstuurd met het EncroChat account
[accountnaam 1]. Verdachte heeft dit ter zitting ontkend. In het dossier bevinden zich enkele processen-verbaal met daarin identificerende gegevens waarmee verdachte aan het account
[accountnaam 1]wordt gekoppeld. Zo gaat het over een garage in Steenbergen en het feit dat
[accountnaam 1]iedere keer naar Nederland mag vanwege het bedrijf. De identificatie heeft echter niet enkel plaatsgevonden door middel van het koppelen van, al dan niet algemene, data aan de persoon van verdachte. De identificatie is tevens verankerd door observaties. Zo wordt er op 15 mei 2020 tussen 11:59 en 12:22 gesproken tussen
[accountnaam 1]en
[accountnaam 2], waarvan [naam 1] heeft aangegeven dat hij dit is, over wat zij gaan eten. Het observatieteam ziet vervolgens om 13:01 dat verdachte, samen met [naam 1] , in een snackbar in Halsteren verbleef. Ook wordt er meerdere keren tussen hen gesproken over het gaan naar “ [naam 2] ’’. Verdachte is vervolgens kort daarna waargenomen met [naam 1] bij horecagelegenheid [horecazaak] . Verdachte heeft ook toegegeven hier meerdere keren te zijn geweest.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van EncroChataccount
[accountnaam 1]en dat hij de zich in het dossier bevindende berichten met betrekking tot dit account heeft verstuurd en ontvangen.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat op 4 maart 2020 een cocaïnewasserij is aangetroffen in een loods in Lepelstraat. In het dossier bevinden zich meerdere gesprekken die verdachte en [naam 1] via EncroChat hebben gevoerd. Hierin wordt onder andere door [naam 1] gezegd dat de politie verdachte ook wel zal hebben gezien als ze de loods al tweeëneenhalve week in de gaten houden. Dit impliceert dat verdachte bij deze loods is geweest.
In de loods in Lepelstraat is een brood aangetroffen, dat herleid kan worden naar een aankoop bij de [winkel] te Bergen op Zoom op 3 maart 2020. Dit brood bleek te zijn aangeschaft door verdachte en [naam 1] . Verdachte heeft dit ook bekend. Uit camerabeelden van de parkeerplaats van de [winkel] volgt dat op 3 maart 2020 een lichtgrijze Hyundai Santa Fé aan kwam rijden. De personen die uit deze auto stapten zijn ambtshalve herkend als zijnde [naam 1] en verdachte. Uit observaties blijkt dat deze Hyundai later die dag in de loods is geweest. [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de boodschappen heeft afgeleverd. Verdachte heeft ontkend dat hij in die Hyundai naar de cocaïnewasserij is gereden en heeft ook ontkend dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïnewasserij. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode tussen het doen van de boodschappen bij de [winkel] en de aankomst van de Hyundai in Lepelstraat ergens is afgezet door [naam 1] . Deze lezing van verdachte over de gang van zaken kan door de inhoud van dit dossier niet worden weerlegd.
Uit de EncroChat berichten volgt ook niet wat de rol van verdachte is geweest bij de cocaïnewasserij. Er lijkt, zoals gezegd, wel gesproken te zijn over de cocaïnewasserij in het pand in Lepelstraat, maar er wordt enkel in zijn algemeenheid over de cocaïnewasserij gesproken. Uit de chats volgt niet of en zo ja wat verdachte hier daadwerkelijk aan heeft bijgedragen. Dit volgt evenmin uit enig ander bewijsmiddel.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het er sterk op lijkt dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïnewasserij in een loods pand in Lepelstraat en dat hij er waarschijnlijk ook een keer is geweest. Voor het overige kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wat de exacte rol van verdachte is geweest bij de cocaïnewasserij. De enkele wetenschap van een cocaïnewasserij is onvoldoende om te kunnen spreken van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht daaraan. Van een bewezenverklaring van medeplegen kan dan ook geen sprake zijn. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling van feit 2 te kunnen komen. Hoewel er aanwijzingen zijn dat verdachte heeft geweten van de cocaïnewasserij in Putten, is - zoals eerder besproken - enkel de wetenschap hiervan onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen daaraan. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 3
Op 16 oktober 2019 is door de politie de locatie [adres 2] in Heeswijk-Dinther betreden. In dit pand is een cocaïnewasserij aangetroffen, waarbij cocaïne uit karton werd gewonnen.
In de cocaïnewasserij zijn goederen aangetroffen die kunnen worden herleid naar verdachte. Zo is er onder meer een 10-ton pers aangetroffen van het merk Datona. Uit onderzoek is gebleken dat deze pers op 10 oktober 2019 is aangekocht door verdachte. Hetzelfde geldt voor de in de cocaïnewasserij aangetroffen thermische olie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze goederen puur voor de handel heeft aangekocht en vervolgens heeft doorverkocht. De rechtbank vindt het echter zeer opmerkelijk dat verdachte dergelijke goederen, die niets met zijn bedrijf te maken hebben, aankoopt en deze verkoopt aan een persoon waarvan de politie heeft geverbaliseerd dat deze onvindbaar is. Ook is er bij verdachte in zijn bedrijf een briefje aangetroffen waarop verschillende onderdelen zijn opgeschreven, die ook in verband zouden kunnen worden gebracht met mogelijke cocaïnewasserijen. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat dit zijn briefje was, maar heeft ook geen enkele verklaring gegeven over hoe het kan dat er een briefje is aangetroffen in zijn bedrijf, nota bene bovenop een verlaagd plafond.
Het voornoemde in combinatie met de door verdachte en [naam 1] gevoerde EncroChat-gesprekken geeft zeer te denken. Immers, in de chats die verdachte op 21 mei 2020 met [naam 1] via EncroChat heeft gevoerd, geeft [naam 1] aan dat er op crimesite een foto van de cocaïnewasserij in Heeswijk staat en dat het zijn watersloten zijn die op de foto staan afgebeeld, waarna verdachte bevestigend antwoordt. Zij spreken dus samen, zij het in algemeenheden, over deze cocaïnewasserij.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïnewasserij in Heeswijk-Dinther. Aan verdachte is echter ten laste gelegd dat hij betrokkenheid had bij deze cocaïnewasserij als medepleger. Op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt, kan de rechtbank, net als bij feit 1, de rol van verdachte onvoldoende duiden om te kunnen spreken van een materiële of intellectuele bijdrage van een dusdanig gewicht dat er kan worden gesproken van medeplegen. Het enkele feit dat verdachte in een chat heeft geantwoord met “oh ja’’ zegt niets over enige bijdrage die hij zou hebben geleverd aan deze cocaïnewasserij. Dat er goederen zijn aangetroffen in de cocaïnewasserij die ooit zijn aangekocht door verdachte is ook onvoldoende om te kunnen spreken van een dergelijke bijdrage. Dit zijn handelingen, die eerder kunnen worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen, maar dat is niet ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte van dit feit vrij.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreek verdachte hiervan vrij. Nu de rechtbank tot een vrijspraak ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten komt, behoeft het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting van de EncroChat-data geen nadere bespreking.

5.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2022.