ECLI:NL:RBZWB:2022:6315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/397046 / JE RK 22-749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en benoeming bijzondere curator in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Gecertificeerde Instelling (GI) niet voldoende regie voert over de situatie van [de minderjarige], die lijdt aan morbide obesitas en vermoedelijk PTSS. De kinderrechter uitte ernstige zorgen over de voortgang van de hulpverlening en de strijd tussen de GI en de moeder van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten de OTS te verlengen voor de duur van drie maanden, met ingang van 30 oktober 2022 en tot 30 januari 2023, en heeft een bijzondere curator benoemd om de belangen van [de minderjarige] te behartigen. De bijzondere curator, mr. F.J.I. van den Branden, zal onderzoeken of de ouders de noodzakelijke zorg voor [de minderjarige] voldoende accepteren en of de juiste hulpverlening is ingezet. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI een briefrapportage moet indienen waarin zij reflecteert op de afgelopen maanden en de voortgang van de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de urgentie van de situatie voor de ontwikkeling van [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/397046 / JE RK 22-749
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
(nadere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling en benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te [plaatsnaam] ,
betreffende

[de minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] , België.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het (nadere) procesverloop

Het (nadere) verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 22 juli 2022 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de e-mail van de moeder van 22 september 2022, ingekomen bij de griffie op 22 september 2022;
- de e-mail van de moeder van 29 september 2022, ingekomen bij de griffie op 29 september 2022;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 7 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 7 oktober 2022;
- de e-mail van de moeder van 8 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 8 oktober 2022;
- de e-mail van de moeder van 10 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 10 oktober 2022.
Op 11 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren (nader) behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van MST-CAN.
De kinderrechter stelt vast dat, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, de vader en [de minderjarige] niet tijdens de mondelinge behandeling respectievelijk het kindgesprek zijn verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 31 juli 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 31 juli 2019 en tot 31 juli 2020. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd en voor het laatst bij beschikking van 22 juli 2022, met ingang van 30 juli 2022 en tot 30 oktober 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

Het verzoek

De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Aan de orde is het resterende deel van voornoemd verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , met ingang van 30 oktober 2022 en tot 30 april 2023.

De standpunten

Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat het verzoek wordt gehandhaafd. Met een multidisciplinaire aanpak is besloten om [de minderjarige] aan te melden bij een andere diëtist(e), met name omdat de vorige diëtist(e) geen geregistreerde professional is. Ook de kinderarts is opnieuw betrokken. [de minderjarige] en de moeder zijn tevreden over de hulpverlening die tot op heden wordt ingezet, waaronder het contact met de huisarts en de fysiotherapeut. Ingezet wordt op het in beweging krijgen van [de minderjarige] . Ook het traject bij MST-CAN voor de stiefvader van [de minderjarige] wordt opgezet, met name voor het gebruik van alcohol. Daarnaast heeft de GI aangegeven dat meer zicht verkregen moet worden op de manier waarop de moeder [de minderjarige] begrensd. Voorts heeft de GI toegelicht dat nu MST-CAN betrokken is geraakt, de hulpverlening van “10 voor Toekomst” is beëindigd. Enerzijds heeft dat met de werkwijze van MST-CAN te maken aangezien zij niet in opvoedsituaties betrokken zijn waar ook andere vormen van hulpverlening aanwezig zijn en anderzijds is de financierende gemeente niet bereid om twee hulpverleningstrajecten te financieren die in grote lijnen hetzelfde doen. Tot slot is desgevraagd namens de GI aangegeven dat er geen bezwaar is tegen het benoemen van een bijzonder curator voor [de minderjarige] . Maar de komende periode zal kritisch bekeken worden of de ondertoezichtstelling afgesloten en overgedragen kan worden naar het vrijwillig kader.
Namens MST-CAN is tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat opnieuw een samenwerkingsrelatie met de stiefvader van [de minderjarige] wordt opgebouwd. In het begin is het misgegaan omdat MST-CAN hem op een confronterende manier heeft benaderd over het gebruik van alcohol. MST-CAN heeft aangegeven dat zij dat niet goed hebben aangepakt. De stiefvader van [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij wisselend ofwel één of twee glazen ofwel drie tot vier flessen alcohol per dag of in het weekend drinkt. Hoewel “10 voor Toekomst” heeft aangegeven dat dit niet van invloed is op de opvoedingssituatie van [de minderjarige] , heeft MST-CAN daar nog geen zicht op kunnen krijgen. Het doel voor het traject van de stiefvader van [de minderjarige] is wel dat hij geen alcohol meer gaat drinken. Daarnaast is namens MST-CAN toegelicht dat in overleg met de GI is besloten dat “10 voor Toekomst” zich terugtrekt, omdat het de werkwijze van MST-CAN is dat zij bij betrokkenheid de enige hulpverleningsorganisatie dienen te zijn. Desgevraagd heeft MST-CAN toegelicht dat zichtbaar is dat het gewicht van [de minderjarige] wisselend toe- en afneemt. Het veiligheidsplan, dat door de GI is afgekeurd, is opgesteld zonder medewerking van de stiefvader van [de minderjarige] . Hij was op dat moment niet bereid om mee te werken, maar MST-CAN vond het belangrijk om liever dat plan te hebben zonder medewerking van de stiefvader van [de minderjarige] dan dat er geen veiligheidsplan zou liggen. Tot slot is namens MST-CAN aangegeven dat het resterende deel van het verzoek dient te worden toegewezen, aangezien het traject bij MST-CAN zes tot negen maanden kan duren.
Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen (het resterende deel van) het verzoek van de GI. De verhouding tussen MST-CAN en de stiefvader van [de minderjarige] is rechtgezet en geprobeerd wordt om opnieuw een samenwerkingsrelatie aan te gaan. Het is voor de moeder niet duidelijk in welke hoeveelheid de stiefvader van [de minderjarige] alcohol nuttigt, maar wat zij wel weet is dat zij zelf inmiddels al zes weken helemaal geen alcohol meer drinkt. Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat “10 voor Toekomst” niet langer betrokken is. Die organisatie heeft [vertrouwenspersoon] ingeschakeld en daar heeft de moeder veel van geleerd en steun van ervaren. Voorts heeft [de minderjarige] een andere diëtist(e) gekregen en die legt dingen uit aan de hand van tekeningen. [de minderjarige] heeft zelf voorgesteld om foto’s van zijn avondeten te maken, zodat met de diëtist(e) besproken kan worden wat er veranderd kan worden. Tot slot heeft de moeder aangegeven dat er nog geen afspraak met de kinderarts is ingepland nu [de minderjarige] pas rond 17:30 uur thuiskomt en dat zij het geen probleem vindt als een bijzondere curator voor [de minderjarige] wordt benoemd.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat het zorgelijk is dat de stiefvader van [de minderjarige] niet aanwezig is, omdat daardoor het complete beeld van de situatie van [de minderjarige] onduidelijk blijft. Positief is dat MST-CAN wordt ingezet voor de gezondheid van [de minderjarige] . Opgemerkt moet worden dat het zorgelijk is dat het tot op heden niet is gelukt om een afspraak te maken met de kinderarts omdat [de minderjarige] pas om 17:30 uur thuiskomt. De Raad vindt dat deze afspraak prioriteit moet hebben en daar wordt dan ook voortvarendheid gemist. Daarnaast is namens de Raad toegelicht dat het gevoel bestaat dat de betrokkenen om [de minderjarige] heen bezig zijn met het blussen van brandjes. De gezondheid van [de minderjarige] is het belangrijkste en daar zijn nog steeds zorgen over. Vervolgens wordt het alcoholgebruik van de stiefvader van [de minderjarige] aangehaald, waardoor het overzicht verdwijnt en te veel op de details wordt ingegaan. Daar maakt de Raad zich zorgen over. De Raad vindt dat de ondertoezichtstelling vooralsnog moet worden verlengd, waarbij (opnieuw) wordt aangegeven dat een helikopter view nodig is om zicht te houden op het doel dat op de lange termijn behaald dient te worden. Een bijzondere curator kan hier een belangrijke rol vervullen, wat maakt dat de Raad van mening is dat het goed is om die bijzonder curator voor [de minderjarige] te benoemen om te bekijken hoe de situatie omtrent zijn ontwikkeling en gezondheid tot op heden is verlopen en of op dit moment de juiste hulpverlening wordt ingezet om zijn ontwikkelingsbedreiging te doen wegnemen.

De beoordeling

1.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
1.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
2.1
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het (resterende deel van het) verzoek dient te worden toegewezen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel ervan.
2.2
Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt verlengd met ingang van 30 oktober 2022 en tot 30 januari 2023. De kinderrechter zal haar beslissing hieronder toelichten.
3.1
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de kinderrechter vastgesteld dat er nog altijd sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de zorg die noodzakelijk is in verband met het wegnemen van die bedreiging niet of niet voldoende wordt geaccepteerd. Tevens heeft de kinderrechter in die beschikking een drietal constateringen gedaan.
3.2
Allereerst heeft zij geconstateerd dat de doelen die voor [de minderjarige] zijn gesteld slechts gedeeltelijk zijn behaald, waaronder het doel dat [de minderjarige] een gezond gewicht heeft. Daarvoor is de inzet van de ouders ook noodzakelijk en dat lijkt – gelet op de gewichtstoename in plaats van -afname – niet gelukt. Daarbij wordt tevens geconstateerd dat (de regie op) de ondertoezichtstelling traag lijkt te verlopen. De ondertoezichtstelling is op 31 juli 2019 uitgesproken, maar die maatregel is pas in februari 2020 opgepakt. De GI concludeert al halverwege 2021 dat “10 voor Toekomst” niet goed leek te werken en het gewicht van [de minderjarige] enkel toenam en dat daarom een opname in een kliniek wellicht noodzakelijk is, maar daarop lijkt over een langere periode geen actie te zijn ondernomen.
3.3
Ten tweede heeft de kinderrechter moeten constateren dat de informatie over het verloop van de ontwikkelingsbedreiging niet eenduidig door de GI in kaart lijkt te zijn gebracht. Ondanks meerdere toezeggingen van de GI ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022 en 23 juni 2022, heeft de GI pas 20 juli 2022 nadere stukken in het geding gebracht. De kinderrechter merkt op dat bij die stukken overigens geen onderscheid is gemaakt tussen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de ondertoezichtstelling van zijn stiefbroer en stiefzus. Vervolgens kan de rechtbank uit die stukken niet eenduidig afleiden welke hulpverlening op welk moment is ingezet, evenmin is van sommige verslagen duidelijk wanneer en door wie ze zijn opgemaakt, lijkt er geen informatie over het verloop van de groei en het gewicht van [de minderjarige] beschikbaar en kan uit de overgelegde informatie niet worden afgeleid dat er inderdaad sprake is van PTSS.
3.4
Ten derde heeft de kinderrechter geconstateerd dat er zorgen zijn over de inzet van MST-CAN als laatste redmiddel. De vraag is of dit inderdaad in het belang is van [de minderjarige] , of dat het wordt ingezet vanwege de bezwaren vanuit moeder om [de minderjarige] te laten opnemen in [naam centrum] een kliniek waar kinderen met obesitas behandeling krijgen en naar school gaan.
4.1
Blijkens de briefrapportage met bijlagen van 7 oktober 2022 heeft de GI aan aantal stappen gezet, waaronder het zoeken van contact met de huisarts en de kinderarts. Ook heeft zij een geregistreerde diëtist(e) ingeschakeld en zorg gedragen voor de financiering van de fysiotherapeut, nu de ziektekostenverzekering van de moeder die kosten dit jaar niet langer vergoedt.
4.2
Bij e-mail van de huisarts (van onbekende datum) heeft de huisarts aangegeven te weinig zicht te hebben op de huidige lichamelijke en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] , nu er slechts één consultatie heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Voorts heeft de kinderarts bij e-mail van 3 oktober 2022 aangegeven bereid te zijn om [de minderjarige] verder op te volgen en dat de ouders een afspraak voor consultatie mogen maken. De diëtist(e) is in september 2022 gestart en heeft een eerste gesprek met [de minderjarige] gevoerd. Daarnaast heeft de (kickboks)trainer van [de minderjarige] aangegeven dat hij [de minderjarige] na de zomervakantie twee keer heeft gezien en heeft geconstateerd dat hij gemotiveerd is en meer zijn best doet.
4.3
Hoewel dit alles positief is, blijkt echter uit de stukken niet dat er buiten het zoeken van contact daadwerkelijke stappen zijn gezet om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. De benoemde hulpverleners hebben verklaard bereid te zijn om [de minderjarige] tijdens een consultatie te ontvangen om zijn gezondheid in de gaten te houden. Zo heeft de kinderarts aangegeven dat de ouders een afspraak voor consultatie kunnen maken. De ouders hebben dit tot op heden nog niet gedaan, onder andere vanwege het feit dat [de minderjarige] pas om 17:30 uur thuiskomt en een consultatie na dat tijdstip niet mogelijk is. De GI lijkt hier tot op heden nog geen actie op te hebben ondernomen. Onduidelijk is gebleven waarom.
5.1
De kinderrechter is dan ook met de Raad van oordeel dat de GI niet voldoende regie voert en onvoldoende overzicht lijkt te hebben op hetgeen [de minderjarige] op de langere termijn nodig heeft. Het voorgaande baart de kinderrechter ernstig zorgen, temeer omdat bij beschikking van 16 april 2021 reeds is vastgesteld dat intensieve hulpverlening onder meer noodzakelijk is in verband met de zorgen ten behoeve van [de minderjarige] over morbide obesitas en het feit dat hij kennelijk lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Die hulpverlening lijkt, gelet op het voorgaande, tot op heden niet of niet voldoende door de GI te zijn ingezet.
5.2
De kinderrechter realiseert zich dat een periode van drie maanden relatief kort is om nadere stappen te ondernemen, maar daar staat tegenover dat de kinderrechter reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022 en van 23 juni 2022 haar zorgen heeft geuit over het verloop van de ondertoezichtstelling en ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter moet helaas constateren dat die zorgen tot op heden niet zijn weggenomen of verminderd.
5.3
Dit neemt niet weg dat de kinderrechter constateert dat [de minderjarige] zijn best doet om zijn gezondheid te verbeteren. [de minderjarige] gaat nu twee keer per week kickboksen en is – zo begrijpt de kinderrechter – gemotiveerd om op zijn voeding te letten. De kinderrechter constateert voorts dat moeder en stiefvader daarin ook stappen hebben gezet, door hem te begeleiden naar het sporten. De kinderrechter overweegt dat daarmee de vraag ontstaat in hoeverre er dan onder deze omstandigheden is voldaan aan het vereiste dat de ouder met gezag de benodigde zorg voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging niet of onvoldoende accepteert.
6.1
Voorts blijkt uit de briefrapportage met bijlagen van 7 oktober 2022 van de GI dat er bij MST-CAN zorgen zijn over het alcoholgebruik van stiefvader. De kinderrechter heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 11 oktober 2022 vastgesteld dat dit een nieuwe ontwikkeling lijkt, omdat zoals blijkt uit de door de GI op 20 juli 2022 overgelegde stukken reeds door “10 voor Toekomst” was gerapporteerd dat dit geen probleempunt meer was en dat de GI daarover ook geen zorgen meer heeft genoemd in het onderhavige verzoek verlenging ondertoezichtstelling. Onduidelijk is gebleven hoe dit nu precies zit, hetgeen de kinderrechter ernstig zorgen baart. Ook hieruit leidt de kinderrechter af dat de GI geen overzicht lijkt te hebben op de ontwikkelingsbedreiging dan wel de ondertoezichtstelling, terwijl er over de situatie van [de minderjarige] aantoonbare zorgen zijn.
6.2
Dit lijkt verder te worden bevestigd door het feit dat er nog geen veiligheidsplan ligt. Op basis van de ervaringen zoals MST-CAN die aantrof in het gezin vonden zij het nodig om een veiligheidsplan op te stellen in verband met het alcoholgebruik van vader. MST-CAN heeft daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat er beter wel iets van een veiligheidsplan kon liggen, ook al zou dat geen ideaal plan zijn, dan geen veiligheidsplan. De GI heeft gemeend om haar moverende redenen het veiligheidsplan af te keuren, maar heeft geen alternatief veiligheidsplan opgesteld. De vraag is in hoeverre daarmee het belang van [de minderjarige] is gediend.
7. Gelet op het voorgaande kan de kinderrechter de opmerking van de GI dat de ondertoezichtstelling op korte termijn wellicht wordt overgedragen naar het vrijwillig kader niet plaatsen. Het is bovendien de GI geweest die ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022 heeft opgemerkt dat MST-CAN een laatste kans is en dat als moeder daaraan niet meewerkt een uithuisplaatsing noodzakelijk zal zijn. Tegen deze achtergrond is de kinderrechter van oordeel dat de opmerking van de GI dat de ondertoezichtstelling zal worden beëindigd zorgelijk is.
8. Gelet op voornoemde gang van zaken – het ontbreken van voortgang en adequate regie - , en gelet op de zorgen – de gezondheid van [de minderjarige] , maar ook de thuissituatie van [de minderjarige] -, is de kinderrechter dan ook van oordeel dat het verzoek van de GI dient te worden toegewezen voor de duur van drie maanden. De kinderrechter zal niet het volledige restant van zes maanden toewijzen, omdat de kinderrechter gelet op diezelfde gang van zaken en zorgen, maar ook vanwege het ontbreken van zicht en overzicht op de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan betrokkenen de mogelijkheid heeft voorgehouden om een bijzonder curator te benoemen.
9. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij
uiterlijk op 17 januari 2023een briefrapportage, onder gelijktijdige verstrekking aan de overige belanghebbenden, bij de kinderrechter indient waarin zij reflecteert op hoe de afgelopen drie maanden zijn verlopen en op welke manier verder aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is gewerkt en welke hulpverlening daarvoor is ingezet. Ook wil zij graag van de GI weten hoe het traject bij MST-CAN verloopt. In die rapportage verwacht de kinderrechter van de GI dat zij daarvoor recente informatie gebruikt die zij heeft ingewonnen bij de betrokken hulpverleners.
10.1
Artikel 1:250 BW bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de kinderrechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
10.2
De kinderrechter stelt vast dat er tussen de GI en moeder van [de minderjarige] een strijd is ontstaan over de voortgang van de ondertoezichtstelling. De moeder lijkt het niet eens te zijn met de keuzes van de GI, nu zij juist veel hulp en steun heeft gehad van “10 voor Toekomst” en zij haar geholpen hebben bij het vinden van de juiste school en sport voor de kinderen, maar ook omdat zij moeder en stiefvader konden uitleggen hoe zij sociaal-emotioneel meer beschikbaar konden zijn voor de kinderen. Desondanks heeft de GI ervoor gekozen niet verder te gaan met “10 voor Toekomst”. Ook blijkt uit de overgelegde e-mails van moeder dat zij het niet eens is met de werkwijze van de GI, moeder heeft meermalen aangegeven weinig betrokkenheid te ervaren vanuit de GI.
10.3
Tegelijkertijd is de regie en overzicht op de ondertoezichtstelling onvoldoende. De GI heeft al eerder geconstateerd dat het een en ander te traag verliep, maar heeft daar – voor zover de kinderrechter kan vaststellen – geen adequate actie op ondernomen.
10.4
De kinderrechter leidt uit de stukken af dat moeder tezamen met “10 voor Toekomst” er desondanks het beste van geprobeerd heeft te maken en stappen heeft gezet om de ontwikkelingsbedreiging te doen afnemen. Desondanks heeft de GI gemeend die hulpverlening te moeten stoppen, en is het door moeder genomen initiatief van een voedings- en sportcoach ook gestopt. Dit draagt naar het oordeel van de kinderrechter niet bij aan een zinvolle samenwerking tussen de GI en ouders.
10.5
Logisch gevolg hiervan is dat ook [de minderjarige] in voornoemde strijd wordt meegetrokken. Het is voor [de minderjarige] onmogelijk om op zijn leeftijd zelf een verantwoorde keuze te maken welke zorg en stappen voor hem noodzakelijk zijn. Aldus is er naar het oordeel van de kinderrechter een belangenstrijd zoals bedoeld in artikel 1:250 lid 1 BW.
10.6
De kinderrechter is derhalve van oordeel dat ambtshalve een bijzondere curator over [de minderjarige] dient te worden benoemd. Om die reden heeft de kinderrechter mr. Van den Branden, advocaat te Terneuzen, benaderd met het verzoek [de minderjarige] als bijzondere curator bij te staan. Mr. Van den Branden heeft te kennen gegeven bereid te zijn om op te treden als bijzondere curator van [de minderjarige] . Zij zal hiertoe door de kinderrechter benoemd worden.
11.1
De bijzondere curator dient [de minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling te ondersteunen en zijn belangen te behartigen.
11.2
De kinderrechter verwacht van de bijzonder curator dat die onderzoek doet naar in ieder geval de navolgende punten:
- Accepteren de ouders met gezag en de stiefvader de noodzakelijke zorg voldoende om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen?;
- Is er voldoende hulpverlening en de juiste hulpverlening ingezet?
- Is er gelet op het belang van [de minderjarige] nog meer nodig dan dat er nu al loopt?
- Is de GI op dit moment de aangewezen GI om de ondertoezichtstelling doelmatig uit te voeren, geredeneerd vanuit het belang van [de minderjarige] ?
11.3
Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het haar eveneens vrij een advies uit te brengen ten behoeve van de minderjarige over andere onderwerpen dan zoals hierboven genoemd.
11.4
Desgewenst kan de bijzondere curator als vertegenwoordiger van de minderjarige een zelfstandig verzoek indienen.
11.5
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met de minderjarige, de moeder, stiefvader en de vader individueel en bij voorkeur ook met de ouders gezamenlijk ofwel de (stief)ouder(s) en de minderjarige gezamenlijk. De kinderrechter verzoekt de bijzonder curator
in het bijzonderom met [de minderjarige] het belang te bespreken van een gesprek met de kinderrechter.
11.6
Daarnaast verzoekt de kinderrechter de bijzondere curator een gesprek te voeren en/of informatie in te winnen bij in ieder geval de kinderarts en de diëtiste. De bijzondere curator wordt tevens in overweging gegeven gesprekken te voeren met de gezinsvoogd, de mentor van de school, en de jeugdhulpverlener van MST-CAN.
11.7
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over de minderjarige kunnen verschaffen.
11.8
De kinderrechter wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben om aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
11.9
Voorts verzoekt de kinderrechter de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.
11.1
De kinderrechter verzoekt mr. Van den Branden als bijzonder curator om een verslag van bevindingen te overleggen op
17 januari 2023.
11.11
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
12. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van drie maanden, met ingang van 30 oktober 2022 en tot 30 januari 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aan tot de mondelinge behandeling van
24 januari 2023 om 11:45in afwachting van de briefrapportage van de GI en het schriftelijk verslag van de bijzonder curator, zoals in de beoordeling is overwogen;
verzoekt de GI aan de rechtbank een briefrapportage te overleggen, zoals overwogen in de beoordeling, en die briefrapportage uiterlijk
17 januari 2023in te dienen;
benoemt – met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen – over [de minderjarige] tot bijzondere curator: mr. F.J.I. van den Branden, kantoorhoudend te Terneuzen;
verzoekt de bijzondere curator aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van de bevindingen, zoals overwogen in de beoordeling, en dit verslag uiterlijk
17 januari 2023in te dienen;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de moeder, de vader, de bijzonder curator en de GI en de Raad;
bepaalt dat [de minderjarige] bij afzonderlijke brief zal worden uitgenodigd voor een kindgesprek;
behoudt zich iedere (nadere) beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F. Hol, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.