ECLI:NL:RBZWB:2022:6306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4231
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft op 4 februari 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag, aangezien de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 4 augustus 2021 is verstreken. Eiseres heeft de Belastingdienst op 4 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen.

De rechtbank stelt vast dat het beroep gegrond is en draagt de Belastingdienst op om binnen elf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 50,- vergoed en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, worden ook vergoed door de Belastingdienst. De rechtbank overweegt dat de zaak als licht wordt aangemerkt, gezien de jurisprudentie over geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 4 februari 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 4 februari 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met zes maanden verlengen. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Verweerder had dus uiterlijk op 4 augustus 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 4 mei 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft deze ingebrekestelling op 9 mei 2022 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 3 oktober 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van dertien weken.
Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan.
Verweerder heeft verzocht om te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiseres.
Uit de stukken blijkt dat eiseres op 3 juli 2021 de bevestiging heeft gekregen dat zij in aanmerking komt voor een toekenning van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling. Als na afronding van de integrale herbeoordeling blijkt dat eiseres in aanmerking komt voor een hogere compensatie, zal zij hiervan een nabetaling ontvangen. De integrale herbeoordeling is echter nog niet afgerond en uit het verweerschrift blijkt dat er nog geen persoonlijk zaakbehandelaar is toegekend aan het dossier van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van elf weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift reeds enige tijd is verstreken. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiseres, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, reeds omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen elf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.