ECLI:NL:RBZWB:2022:6288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9214
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met Chronic solvent-induced encephalopathy (CSE). De eiser, die van 1969 tot 2002 als autospuiter/plaatwerker heeft gewerkt en blootgesteld is aan oplosmiddelen, heeft in 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de diagnose CSE niet voldeed aan de criteria van het consensusdocument. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb handhaafde haar standpunt in het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de Svb op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de criteria voor de diagnose CSE. De rechtbank heeft daarbij de adviezen van het CSE-panel, dat de diagnose heeft beoordeeld, als inzichtelijk en overtuigend beschouwd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de adviezen van het CSE-panel niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de Svb standhoudt en dat er geen aanleiding is om de Svb te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9214 BESLU

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. G.B.J.M. Janssens,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primaire besluit) heeft de Svb eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met Chronic solvent-induced encephalopathy (Regeling CSE) afgewezen.
In het besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de Svb mr. A. van der Weerd. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 26 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de Svb opgedragen nadere informatie in te winnen bij het CSE-panel.
Op 1 december 2021 heeft de rechtbank die informatie van het CSE-panel ontvangen. Partijen hebben hierop gereageerd.
Op 15 september 2022 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de Svb mr. A. van der Weerd. Tevens was de voorzitter van het CSE-panel, dr. G. [naam voorzitter] , aanwezig. Hij was in persoon opgeroepen. Op de zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is van 1969 tot en met 2002 werkzaam geweest als autospuiter/plaatwerker. In dat werk is hij blootgesteld aan oplosmiddelen. In 2003 is eiser met dat werk gestopt vanwege longklachten/emfyseem en is hij gaan werken in de theatertechniek.
In 2003 is eiser gezien door het Solvent Team Amsterdam/Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en is screenend neuropsychologisch onderzoek verricht. In het rapport van 29 juli 2003 concludeert het Solvent Team dat in dat onderzoek met een sensitieve batterij geen afwijkingen werden gevonden ‘waardoor geruststelling ten aanzien van CTE op zijn plaats is’.
In 2014 is eiser gezien door het Solvent Team Enschede/Medisch Spectrum Twente voor een neuropsychologisch onderzoek. Het Solvent Team concludeert in het advies van 22 augustus 2014 dat uit het neuropsychologisch onderzoek over de gehele linie geen afwijkende scores naar voren komen met uitzondering van wat gedrukte prestaties op de diverse geheugentaken (niet op stoornisniveau). Eisers informatieverwerkingssnelheid is normaal. De voor CTE kenmerkende traagheid wordt door het onderzoek niet geobjectiveerd. Ook is het beloop in tijd niet passend waarbij de klachten zijn toegenomen na het minderen van de blootstelling aan oplosmiddelen. Screenend onderzoek naar de aanwezigheid van psychiatrische stoornissen toont geen aanwijzingen voor een huidige stemmingsstoornis. Op basis van het onderzoek kan geen verklaring worden gegeven voor de cognitieve klachten. Het is volgens het Solvent Team wel denkbaar dat eisers slaapproblemen en afwisselende diensten een rol spelen. Tevens zou een te grote focus op het cognitief falen een rol kunnen spelen bij eisers subjectieve klachtenbeleving.
In 2015 heeft [naam neuropsycholoog] neuropsychologisch onderzoek bij eiser verricht. [naam neuropsycholoog] concludeert in de rapportage van 15 oktober 2015 dat in dat onderzoek aanwijzingen gevonden worden voor de diagnose OPS. De diagnose OPS is echter moeilijk te stellen. De geheugen-problemen, problemen bij de aandacht en concentratie en de planningsproblemen passen duidelijk bij het OPS-beeld. De mentale traagheid die gewoonlijk heel kenmerkend is voor het beeld ontbreekt echter. Diagnostisch kan er gesproken worden van OPS stadium 1.
In 2016 heeft GGZ Breburg (psychologen [naam psycholoog 1] en [naam psycholoog 2] ) eiser neuropsychologisch onderzocht. GGZ Breburg concludeert in het testrapport van juli 2016 dat de resultaten passend zijn bij OPS. In vergelijking met het onderzoek door [naam neuropsycholoog] is er op sommige gebieden een achteruitgang te zien. Mogelijk zit eiser in het volgend stadium van OPS, fase 2b.
Eiser heeft in april 2020 bij het OPS-loket een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE. Volgens eiser is bij hem sprake van de diagnose CSE, ook wel schildersziekte, CTE of OPS genoemd.
Het CSE-panel heeft eisers diagnose beoordeeld. Het CSE-panel komt op 20 juli 2020 tot de conclusie – ondertekend door voorzitter [naam voorzitter] – dat die diagnose niet voldoet aan het consensus-document ‘Chronic solvent-induced encephalopathy: European consensus of neuropsychological characteristics, assessment, and guidelines for diagnostics’ (het consensusdocument).
Met het primaire besluit heeft de Svb geweigerd aan eiser een tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE te verstrekken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In bezwaar is het CSE-panel opnieuw verzocht een advies uit te brengen. Het CSE-panel adviseert op 11 september 2020 dat zij geen reden ziet om haar eerdere conclusie aan te passen.
Met het bestreden besluit heeft de Svb eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De diagnose CSE moet voor 1 maart 2020 zijn gesteld dan wel moet er uiterlijk op
1 september 2020 een verzoek om een diagnose zijn ingediend bij het Solvent Team die de diagnose CSE vaststelt. Eiser voldoet niet aan alle criteria van het consensusdocument om de diagnose CSE te kunnen stellen. De Svb heeft eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE daarom afgewezen.
2.
Beroepsgronden
Eiser kan zich hierin niet vinden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een groot aantal medische stukken overgelegd waaronder rapporten van de Solvent Teams, [naam neuropsycholoog] en GGZ Breburg, een brief van [naam voorzitter] van 22 april 2015, informatie van psychiater [naam psychiater 1] /psycholoog [naam psycholoog 1] van 9 november 2016, van psychiater [naam psychiater 2] van 25 januari 2016 en adviezen van Triage (arts/medisch adviseur [naam arts/medisch adviseur] , die door eiser is ingeschakeld) van 28 december 2020 en 19 maart 2021.
Eiser stelt dat de bevindingen van het CSE-panel niet zijn onderbouwd en niet aansluiten bij de bevindingen in het testrapport van GGZ Breburg.
Daarnaast stelt eiser dat de voorzitter van het CSE-panel, [naam voorzitter] , blijkbaar terugkomt op zijn eerdere vaststelling in een brief van 22 april 2015 dat sprake is van een lichte vorm
van de schildersziekte (stadium 1).
Volgens eiser kan, gelet op deze twee tegenstrijdigheden, het advies van het CSE-panel en daarmee het bestreden besluit, niet in stand blijven. Bovendien is de voorzitter van het CSE-panel eerder betrokken geweest bij de medische beoordeling van eiser. Dat maakt hem ongeschikt om in dat panel zitting te nemen in een beoordeling van eiser. Vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid had [naam voorzitter] niet betrokken mogen worden.
3.
Wettelijk kader
Het van toepassing zijnde wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de Svb op goede gronden eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE heeft afgewezen.
De Svb heeft die aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de criteria van het consensusdocument om de diagnose CSE te stellen.
Het gaat volgens het consensusdocument om de volgende vijf criteria:
Duidelijke klachten met een verminderd geheugen en concentratie, een karakterverandering, moeheid, initiatiefverlies, hoofdpijn of verspreide pijnklachten.
Relevante blootstelling aan oplosmiddelen met een neurotoxisch effect.
Een duidelijke relatie in tijd tussen het ontwikkelen van gezondheidsklachten en blootstelling aan oplosmiddelen met een neurotoxisch effect, dus meer klachten bij (over)werk en minder klachten na stoppen of in de vakantie.
Passende afwijkingen bij neuropsychologisch onderzoek.
Andere mogelijke oorzaken voor de gezondheidsklachten moeten zo goed mogelijk zijn uitgesloten.
De Svb heeft zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan deze criteria gebaseerd op de adviezen van het CSE-panel van 20 juli en 11 september 2020.
In het advies van 20 juli 2020 geeft het CSE-panel onder meer aan:
‘In het dossier wordt aan een aantal criteria voldaan. Er zijn duidelijke klachten en er is blootstelling aan oplosmiddelen als autospuiter, plaatwerker gedurende 33 jaar
(1969-2002). In 2003 moet hij stoppen vanwege longklachten, bij longemfyseem. Maar er is twijfel over de overige criteria. Het is niet duidelijk wanneer de klachten zijn begonnen. Na zijn werk als autospuiter, plaatwerker gaat hij in 2003 aan de slag in de theatertechniek, in deze functie is er naar verwachting geen blootstelling aan oplosmiddelen. Hij kan deze functie blijkbaar goed uitvoeren want in 2007 wordt hij hoofd techniek. Deze functie voert hij nog steeds uit als hij in 2015 en 2016 psychologisch wordt beoordeeld. Dit is 13 jaar na blootstelling aan oplosmiddelen. Er worden aanvankelijk maar weinig neuropsychologische afwijkingen gevonden, zodat wordt gesproken van OPS stadium 1. Bij een herbeoordeling is hij in verschillende testen achteruit gegaan, en wordt de diagnose aangepast: OPS stadium 2B. Maar ook in deze periode is er geen relatie met blootstelling aan oplosmiddelen. Verder zijn de neuropsychologische afwijkingen niet typisch voor de schildersziekte. Zoals de psycholoog ook in haar conclusie opmerkt: ‘de kenmerkende mentale traagheid ontbreekt.’ Samenvattend is het panel van mening dat dit dossier niet voldoet aan de criteria:
- De klachten zijn begonnen vele jaren na blootstelling aan oplosmiddelen.
- De neuropsychologische afwijkingen zijn niet passend.
- Er is niet gekeken naar mogelijke andere oorzaken voor de klachten. Een deel van de klachten lijkt bijvoorbeeld meer op overgevoeligheid voor vluchtige stoffen, zogenaamde chemical hypersensitivity.’
In het advies van 11 september 2020 heeft het CSE-panel de aanvullende medische informatie, die eiser in bezwaar heeft overgelegd, beoordeeld en geconcludeerd:
‘Ad 1: Er zijn duidelijke klachten met een verminderde concentratie en geheugen, snel geïrriteerdheid en somberheid.
Ad 2: Er is een relevante blootstelling aan oplosmiddelen als autospuiter/plaatwerker in de periode 1969-2002 (33 jaar). In 2003 stopt hij als autospuiter, volgens de documenten, vanwege longklachten. In 2003 krijgt betrokkene een functie in de theatertechniek met geringe blootstelling aan oplosmiddelen bij onderhoudswerk of in ruimtes waar schilders en beeldhouwers decors maken. In de periode van 2003-2016 werkt betrokkene zelf niet meer met oplosmiddelen.
Ad 3: Uit aanvullende informatie blijkt dat bovenstaande klachten zijn begonnen in 2000-2002. Het beloop van de klachten daarna is echter niet duidelijk. In 2007 wordt hij hoofd techniek. Op papier een functie van 30 uur per week. In de praktijk is er veel overwerk, met dagen van 14 uur.
Ad 4: Betrokkene wordt neuropsychologisch onderzocht in 2014 (door Solvent Team Enschede), en in 2015 en 2016 (door GGZ Breburg). In 2014 en 2015 worden er geen afwijkende scores gevonden. Prestaties op geheugentaken zijn niet op stoornisniveau en er is geen traagheid van informatieverwerking. Bij herbeoordeling in 2016 is hij op verschillende testen wel afwijkend, maar ook dan zijn de afwijkingen niet passend bij de schildersziekte. Bovendien kunnen deze afwijkingen niet worden gerelateerd aan blootstelling aan oplosmiddelen.’
Vanwege onder meer hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft overgelegd, heeft de rechtbank aan het CSE-panel nadere vragen gesteld over zijn werkwijze, (de totstandkoming van) zijn adviezen en de rol van voorzitter [naam voorzitter] . Verder heeft de rechtbank het CSE-panel verzocht de medische stukken die eiser in beroep heeft overgelegd, te beoordelen.
[naam voorzitter] heeft hierop gereageerd. Hij heeft nadere uitleg gegeven over de stadia van CSE, de werkwijze van het CSE-panel, de totstandkoming van de adviezen en hij heeft de medische stukken van eiser beoordeeld. [naam voorzitter] licht toe dat bij de schildersziekte, nadat blootstelling aan oplosmiddelen is gestopt, klachten en bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek niet meer toenemen maar gelijk blijven of zelfs iets kunnen verbeteren. Eiser is in 2003 gestopt als autospuiter/plaatwerker en heeft sindsdien niet meer gewerkt met oplos-middelen. In 2003 is eiser door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten onderzocht. Er zijn toen geen neuropsychologische afwijkingen aangetoond. Ook bij uitgebreider neuro-psychologisch onderzoek in 2014 en in 2015 zijn geen afwijkingen aantoonbaar. Op dat moment heeft eiser al 12 tot 13 jaar niet meer met oplosmiddelen gewerkt. Volgens [naam voorzitter] zijn de bevindingen van het neuropsychologisch onderzoek uit 2016 niet meer van belang. Een toename van neuropsychologische afwijkingen kan nooit meer worden terug-gevoerd op de blootstelling aan oplosmiddelen van eiser in de periode 1969 tot 2003. Andere factoren, zoals leeftijd, motivatie en stemming, spelen dan een rol. [naam voorzitter] concludeert dat eiser 34 jaar als autospuiter/plaatwerker heeft gewerkt met ongetwijfeld een relevante blootstelling aan oplosmiddelen. Er zijn duidelijke klachten, maar bij neuropsychologisch onderzoek zijn meerdere keren, nadat hij met zijn werk is gestopt, geen afwijkingen gevonden. Dat betekent volgens [naam voorzitter] dat eiser niet voldoet aan criterium 4 van het consensusdocument en dat de diagnose schilderziekte stadium 2B niet kan worden gesteld.
Ter zitting heeft [naam voorzitter] een nadere toelichting gegeven over de werkwijze van het CSE-panel en zijn eigen rol. Verder heeft hij toegelicht dat en waarom eiser niet voldoet aan
criteria 3 en 4 van het consensusdocument: de kenmerkende traagheid van informatie-verwerking ontbreekt en de neurologische afwijkingen zijn pas vele jaren nadat blootstelling aan oplosmiddelen is gestopt, vastgesteld.
Eiser heeft gesteld dat [naam voorzitter] niet in het CSE-panel zitting had mogen nemen, omdat hij hem eerder heeft gezien en beoordeeld. [naam voorzitter] was indertijd lid van het Solvent Team Enschede.
De rechtbank heeft echter geen aanwijzingen dat [naam voorzitter] niet onbevangen heeft geadviseerd. Eiser heeft ook niet kunnen aangeven waar dat uit blijkt. Niet is gebleken voorts dat [naam voorzitter] een belang heeft bij de uitkomst van eisers aanvraag. Daarnaast bestaat het CSE-panel uit een multidisciplinair team met meerdere deskundigen die hebben geadviseerd. [naam voorzitter] heeft dus niet alleen geadviseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de adviezen van het CSE-panel, door de inbreng van [naam voorzitter] , niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank acht die adviezen voorts inzichtelijk, concludent en overtuigend.
Het CSE-panel heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de criteria van het consensusdocument om de diagnose CSE aan te nemen. Zo ontbreekt de voor CSE kenmerkende mentale traagheid in informatieverwerking. Daarmee is niet voldaan aan criterium 4.
De rechtbank ziet geen reden om deze conclusie onjuist te achten. Zij betrekt daarbij dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat wél sprake is van die kenmerkende mentale traagheid. Het Solvent Team Enschede concludeert in 2014 dat eisers infomatieverwerkings-snelheid normaal is en [naam neuropsycholoog] concludeert in 2015 dat de mentale traagheid, die gewoonlijk heel kenmerkend is voor het beeld, ontbreekt. GGZ Breburg stelt in het rapport van 2016 ‘slechts’ dat eiser voor wat betreft het tempo van informatieverwerking op visuele zoeksnelheid beneden gemiddeld presteert, maar op leestempo en motorische snelheid gemiddeld. De rechtbank gaat daarom uit van de conclusie van het CSE-panel. Doordat niet is voldaan aan criterium 4 wordt niet voldaan aan artikel 3, eerste lid en onder b, van de Regeling CSE.
5.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van de Svb, waarbij eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling CSE is afgewezen, standhoudt.
Het beroep is daarom ongegrond.
Eiser heeft verzocht om de Svb te veroordelen in zijn proceskosten, omdat bepaalde medische stukken pas in beroep door het CSE-panel zijn beoordeeld. De rechtbank ziet hiervoor echter geen aanleiding. Het is weliswaar zo dat bepaalde medische informatie pas in beroep is beoordeeld, maar anderzijds is die informatie door eiser niet eerder dan in beroep in het geding gebracht. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, naar objectieve maatstaven zodanig onder de maat is gebleven dat de Svb een verwijt kan worden gemaakt de resultaten daarvan te hebben overgenomen. Naar aanleiding van in beroep overgelegde medische informatie is desgevraagd nader advies uitgebracht door het CSE-panel. Het eerder uitgebrachte advies is nader gemotiveerd, maar de strekking van het advies is niet gewijzigd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en
mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op
27 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Regeling tegemoetkoming werknemers met cse
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
− CSE: chronic solvent-induced encephalopathy, een aandoening van het centrale zenuwstelsel als gevolg van de langdurige blootstelling aan oplosmiddelen;
− CSE-panel: multidisciplinair team van experts dat gespecialiseerd is in de aandoening CSE en beoordeelt of een afgegeven diagnose voldoet aan de criteria uit deze regeling;
− Instituut Asbestslachtoffers: Stichting Instituut Asbestslachtoffers te ’s-Gravenhage;
− Solvent Team: multidisciplinair team van experts, gevestigd in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, dat gespecialiseerd is in het vaststellen of uitsluiten van de aandoening CSE en daarover een diagnose stelt;
Artikel 3
1. De werknemer bij wie de aandoening CSE is vastgesteld heeft recht op een voorschot, indien:
a. de aandoening CSE voor 1 maart 2020 is vastgesteld;
b. het CSE-panel heeft geconcludeerd dat de diagnose CSE voldoet aan de richtlijnen uit het artikel 'Chronic solvent-induced encephalopathy: European consensus of neuropsychological characteristics, assessment, and guidelines for diagnostics' zoals gepubliceerd in het tijdschrift NeuroToxicology 33 (2012), p. 710–726;
c. hij aannemelijk heeft gemaakt dat de aandoening CSE is veroorzaakt door de blootstelling aan oplosmiddelen tijdens het verrichten van arbeid als werknemer;
(…)
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een werknemer tevens recht hebben op een voorschot, indien ten behoeve van de werknemer uiterlijk op 1 september 2020 een verzoek voor een diagnose is ingediend bij het Solvent Team en dit later leidt tot de diagnose CSE door het Solvent Team.