4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 4 maart 2020 in een loods aan de [adres 1] een in werking zijnde cocaïnewasserij is aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat er cocaïne werd teruggewonnen uit karton, dat als dragermateriaal fungeerde. Er was ongeveer 44 kilogram cocaïne HCI in het dragermateriaal, zijnde het nog niet verwerkte karton, aanwezig. Op basis van de aangetroffen hoeveelheid uitgeperst karton is de geschatte opbrengst aan al verwerkte cocaïnebase ongeveer 21 kilogram (circa 24 kilogram cocaïne HCI).
In de loods zijn drie personen aangehouden, te weten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Uit onderzoek aan een encrypted telefoon van het merk BQ die in de loods is aangetroffen, blijkt dat de eigenaar van die telefoon aan de gebruiker “ [gebruikersnaam 1] ” – waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dit is – om karton, water en eten heeft gevraagd, zodat zij door kunnen gaan met werken.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij twee keer bij de wasserij in Lepelstraat is geweest om boodschappen te brengen. De tweede keer dat hij daar kwam vroegen de mensen die daar aan het werk waren om karton. Hij heeft toen doorgegeven dat zij meer karton nodig hadden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 4 maart 2020 met verdachte [naam 5] bij de Sligro spullen heeft gekocht en deze spullen vervolgens naar de loods heeft gebracht. Verdachte is daar enige tijd gebleven en heeft meegekeken met de personen die daar aan het werk waren. De in de loods aangetroffen telefoon van het merk BQ was van één van de jongens die binnen was. Verdachte was voor “ [naam 2] ” het aanspreekpunt om dingen te regelen. Toen er om karton werd gevraagd, wist hij dat het dragermateriaal betrof. Hij heeft toen geantwoord “
I will fix it”.
Op grond van het voorgaande – en mede gelet op het feit dat op de telefoon van [naam 4] foto’s van de koeienstal aan [adres 1] in Lepelstraat stonden, die op 23 februari 2020 werden gemaakt – is de rechtbank van oordeel dat er in de loods in ieder geval vanaf 23 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 een cocaïnewasserij aanwezig was. Verdachte heeft aan dit productieproces een belangrijke, functionele bijdrage geleverd en heeft daarbij bewust en nauw samengewerkt met anderen. De rechtbank acht feit 1 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen, te weten het medeplegen van het bewerken van cocaïne.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 27 maart 2020 in een loods aan de [adres 2] in Poortvliet brand is uitgebroken. Een gedeelte van de loods was ingericht als bewerkingslocatie voor het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal. In dat gedeelte zijn onder andere ketels, verwarmingsspiralen, een magnetron, een pers en jerrycans aangetroffen. Uit EncroChat-berichten tussen gebruiker “ [gebruikersnaam 2] ” – waarvan verdachte heeft verklaard dat hij deze gebruiker betreft – en “ [gebruikersnaam 3] ” op 27, 28 en 29 maart 2020, blijkt dat verdachte “een paar rooie” in de min stond en de volgende dag zou afrekenen als de “blokken” klaar waren. Ook schrijft verdachte dat hij de contactpersoon van die plek was en de eigenaar hem zo zou aanwijzen. Op de opmerking van “ [gebruikersnaam 3] ” dat er vier ketels zijn gevonden, antwoordt verdachte dat ze die spiralen dan ook vinden. In EncroChat-gesprekken met andere gebruikers zegt verdachte dat het “ons cokelab” was en dat hij die heeft “gemaakt”. Ook wilde hij die “base” nog gaan zoeken.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de verwarmingsspiralen voor een cocaïnewasserij worden gebruikt en dat hij na afloop van het produceren van de blokken cocaïne geld zou krijgen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij goederen ten behoeve van de cocaïnewasserij heeft verzameld en heeft gefungeerd als doorgeefluik.
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier geen bewijs aanwezig is dat verdachte op 27 maart 2020 direct betrokken is geweest bij het produceren dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, amfetamine of MDMA, noch dat hij hieraan een zodanige substantiële bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2 primair.
Wel acht de rechtbank op grond van het voorgaande feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, te weten dat verdachte op 27 maart 2020 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van deze cocaïnewasserij, nu hij diverse voorwerpen voorhanden heeft gehad die bestemd waren voor het bewerken en verwerken van cocaïne en hij in de chats over deze cocaïnewasserij aangeeft dat het “ons cokelab” was, die hij heeft “gemaakt”.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van het subsidiaire feit is verzuimd op te nemen op welke feiten van het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet de voorbereidingshandelingen zien. Uit de procesafspraken en hetgeen op zitting is besproken leidt de rechtbank af dat er bij partijen geen onduidelijkheid bestaat over deze tenlastelegging. Ook voor de rechtbank is de tenlastelegging voldoende duidelijk, mede bezien in samenhang met het primair ten laste gelegde.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 1 juli 2020 in een loods aan de [adres 3] in Berkel en Rodenrijs een cocaïnelaboratorium is aangetroffen. De loods was deels ingericht om cocaïne uit karton te halen en deels om de cocaïnebase die uit het karton is gehaald te zuiveren en om te zetten in blokken cocaïne. In de zuiveringsruimte zijn brokken aangetroffen van in totaal 4.311,8 gram, die ongeveer 54 procent cocaïne(base) bevatten. In de droogruimte is een geperst blok van 989,5 gram aangetroffen, dat cocaïne HCI bevat.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op zoek was naar een nieuwe productielocatie voor het winnen van cocaïne. Hij kwam via “ [gebruikersnaam 4] ” uit bij de loods aan [adres 3] in Berkel en Rodenrijs. Verdachte heeft een paar weken meegeholpen met opbouwen. Daarna heeft hij met anderen cocaïne uit karton gehaald. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aan alle stappen van het productieproces heeft meegedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat er op of omstreeks 1 juli 2020 cocaïne is geproduceerd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Er zijn op die dag ook geen personen in de loods aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag niet heeft geproduceerd.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5.301,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, nu dat op 1 juli 2020 is aangetroffen. Gelet op verdachtes grote betrokkenheid bij deze cocaïnewasserij kan worden geconcludeerd dat hij die dag deze cocaïne daar met anderen aanwezig had.
Gelet op hetgeen in het navolgende ten aanzien van de strafmaat wordt overwogen, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijk gevoerde verweer dat bewijs dat is vergaard door de hack op EncroChat niet tot het bewijs mag worden gebezigd.