ECLI:NL:RBZWB:2022:6253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21-010580 en 21-010581
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het verzoekschrift was ingediend op 13 juli 2021 en betrof een schadevergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.E. de Glopper, verzocht om een totale schadevergoeding van € 1.720,00 voor de dagen die hij in verzekering had doorgebracht, alsook € 1.220,75 voor inkomstenderving. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat de schadevergoeding voor de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 1.690,00 kon worden toegewezen, maar dat de vergoeding voor inkomstenderving moest worden afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 1.690,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, gebaseerd op drie dagen op het politiebureau en dertien dagen in een Huis van Bewaring. Daarnaast werd de verzoeker een vergoeding van € 1.119,02 toegekend voor vermogensschade wegens inkomstenderving, omdat hij verlofdagen had moeten opnemen tijdens zijn detentie. De rechtbank wees ook een forfaitaire vergoeding van € 680,00 toe voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. In totaal werd een schadevergoeding van € 2.809,02 toegewezen, terwijl de overige verzoeken werden afgewezen.

De beslissing werd genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02/326425-20
rk-nummers: 21-010580 en 21-010581
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 juli 2021, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.E. de Glopper, 4430 AG Middelburg, Postbus 275.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.720,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 1.220,75, voor vergoeding van vermogensschade wegens inkomstenderving;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 29 april 2021, gewijzigd op 27 mei 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 28 december 2020 in verzekering is gesteld en op 12 januari 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 23 februari 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en verzoeker, bijgestaan door mr. J.E. de Glopper, gehoord.
In het verzoekschrift heeft verzoeker gesteld dat hij werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit en dat de zaak op 29 april 2021 is geseponeerd, welke beslissing bij e-mail van 27 mei 2021 is gewijzigd. Verzoeker verzoekt om een vergoeding van € 1.720,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, te weten vier dagen in een politiecel (4 x € 130,00) en twaalf dagen in een Huis van Bewaring (12 x € 100,00). Verder verzoekt verzoeker om een vergoeding van € 1.220,75 wegens twaalf dagen inkomstenderving gedurende de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Ten slotte verzoekt verzoeker om toekenning van de forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel
€ 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.690,00, te weten drie dagen op het politiebureau (3 x € 130,00) en dertien dagen in een Huis van Bewaring (13 x € 100,00). Op 31 december 2020 is een bevel tot bewaring verleend waardoor verzoeker vanaf die datum in een Huis van Bewaring heeft gezeten. Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00, wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00. De verzochte vergoeding wegens inkomstenderving moet worden afgewezen. Uit de werkgeversverklaring blijkt dat verzoeker in de periode van 28 december 2020 tot en met 12 januari 2021 acht verlofdagen heeft opgenomen. Indien verzoeker enkel verlofdagen heeft opgenomen terwijl hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, kan de schade niet worden verklaard. Ten slotte kunnen de verzochte forfaitaire vergoedingen in verband met het verzoekschrift worden toegewezen.
In raadkamer is door en/of namens verzoeker aangevoerd dat hij ermee instemt dat wat betreft de schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis wordt uitgegaan van detentie van drie dagen op het politiebureau en dertien dagen in een Huis van Bewaring. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van vermogensschade wegens inkomstenderving is aangevoerd dat de werkgever van verzoeker achteraf de constructie heeft bedacht dat verzoeker verlof zou opnemen voor de periode dat hij gedetineerd zat. Als de werkgever er niets mee had gedaan, was het reden voor ontslag van verzoeker geweest. Als verzoeker niet gedetineerd had gezeten, zou hij hebben gewerkt. Verzoeker heeft schade geleden aangezien hij verlofdagen heeft ingezet die hij niet meer op een ander moment kan inzetten. Verzoeker heeft op 1 januari 2021 geen verlofdag hoeven opnemen.
In raadkamer heeft de officier van justitie zijn standpunt wat betreft de vergoeding voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gehandhaafd. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van vermogensschade wegens inkomstenderving heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen financiële schade heeft geleden, maar dat de periode in detentie hem verlofdagen heeft gekost. Het is niet redelijk en billijk naast de vergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ook nog kosten van de verlofdagen te vergoeden. De verzochte vergoeding dient te worden afgewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
zestien dagen in verzekering en/of voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan drie dagen op het politiebureau en dertien dagen in het Huis van Bewaring. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De gevraagde vergoeding van € 1.720,00 is niet conform de LOSV-uitgangspunten. Op basis van de LOSV-uitgangspunten zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 1.690,00, gebaseerd op detentie van drie dagen op het politiebureau (3 x € 130,00) en dertien dagen in een Huis van Bewaring (13 x € 100,00).
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van vermogensschade wegens inkomstenderving is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv vergoed dient te worden. Verzoeker heeft in overleg met zijn werkgever verlof opgenomen voor de periode dat hij gedetineerd zat. Verzoeker zou het verlof niet hebben opgenomen als hij niet zou zijn gedetineerd. De verlofdagen zijn op geld waardeerbaar. In raadkamer is gebleken dat verzoeker niet twaalf maar elf verlofdagen heeft moeten opnemen. De rechtbank wijst deze vermogensschade op gronden van billijkheid toe tot een bedrag van
€ 1.119,02, zijnde 11/12e van de aanvankelijk verzochte vergoeding van € 1.220,75 voor twaalf verlofdagen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.809,02, bestaande uit:
- € 1.690,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis; en
- € 1.119,02 voor vergoeding van vermogensschade wegens inkomstenderving;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.809,02zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 1] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Wouters & Wouters Advocaten te Middelburg, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”;
bepaalt dat een bedrag van
€ 680,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 2] ten name van Wouters & Wouters advocaten, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 9 maart 2022 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).