ECLI:NL:RBZWB:2022:624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_426
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving van de Opiumwet en de sluiting van een woning wegens drugshandel

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Roosendaal. De zaak betreft de sluiting van de woning van de eiser, die was opgelegd op basis van de Opiumwet. De burgemeester had op 23 september 2020 besluiten genomen tot sluiting van de woning voor drie maanden, nadat er hard- en softdrugs in de woning waren aangetroffen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 24 november 2021 werd het beroep van eiser besproken, waarbij zijn gemachtigde aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs en de omstandigheden van de zaak. Eiser voerde aan dat de sluiting onterecht was, omdat hij niet strafrechtelijk was vervolgd en de aangetroffen hoeveelheid drugs niet als 'ernstig geval' kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester de sluiting had mogen aanmerken als noodzakelijk voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en verleende hem vrijstelling van het griffierecht, omdat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldeed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/426 OPIUMW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. S. de Goede,
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 23 september 2020 (primaire besluiten) heeft de burgemeester lasten onder bestuursdwang opgelegd strekkende tot sluiting van zijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam] voor de duur van drie maanden.
In het besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 november 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en namens de burgemeester [naam vertegenwoordiger] en mr. Y. Bons.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Alwel is eigenaar van deze woning.
Middels de bestuurlijke rapportage van de politie Zeeland-West-Brabant, Basisteam Roosendaal, van 1 september 2020 is de burgemeester op de hoogte gesteld van een doorzoeking in de woning [adres] op 29 augustus 2020. Uit de politie-informatie blijkt dat bij het doorzoeken van de woning de volgende middelen zijn aangetroffen:
 harddrugs:
  • 5 gram (netto) wit poeder in een gripzakje (indicatief positief getest op amfetamine);
  • 16 gram (netto) wit poeder in een gripzakje (indicatief positief getest op amfetamine);
  • 3 gram (netto) wit poeder in een gripzakje (indicatief positief getest op cocaïne);
 softdrugs:
  • 155 gram (netto) gedroogde henneptoppen;
  • 4 gram (netto) gedroogde henneptoppen.
Daarnaast heeft de politie in de woning de volgende goederen aangetroffen die te relateren zijn aan de handel in verdovende middelen:
 een stroomstootwapen;
 530 euro in verschillende coupures;
 een weegschaal;
 lege gripzakjes;
 een strijkzak met resten gedroogde hennep.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de burgemeester in de brief van 7 september 2020 aan eiser en Alwel kenbaar gemaakt dat hij het aannemelijk vindt dat de hard- en softdrugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning, waarbij de burgemeester erop heeft gewezen dat dit volgens zijn beleid direct zou leiden tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Eiser heeft tegen dit voornemen een zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij de primaire besluiten eiser en Alwel gelast om de woning plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] te sluiten met ingang van 1 oktober 2020 en ervoor zorg te dragen dat de woning gesloten blijft voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat, indien aan de lastgeving geen gehoor wordt gegeven, de sluiting met toepassing van bestuursdwang fysiek zal worden geëffectueerd, waarbij de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang op eiser en Alwel zullen worden verhaald.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De primaire besluiten zijn daarbij in stand gelaten.
Een hangende bezwaar ingediend verzoek om voorlopige voorziening [1] is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 29 oktober 2020 [2] afgewezen.
Vrijstelling griffierecht
2. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is eiser, voor het in behandeling nemen van zijn beroepschrift, griffierecht verschuldigd.
Eiser heeft bij brief van 23 februari 2021 verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daarbij een ondertekende verklaring gevoegd dat hij geen inkomen geniet en niet over vermogen beschikt.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser aan de criteria voor vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Het verzoek wordt daarom toegewezen.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich in eerste instantie – ambtshalve – voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep.
Ter zitting is het procesbelang van eiser besproken.
Vast staat dat de woningsluiting inmiddels heeft plaatsgehad. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat de door eiser gehuurde woning gesloten is geweest van 2 november 2020 tot 2 februari 2021.
Ter zitting is voorts gebleken dat er geen contact meer is tussen eiser en zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij geen contact meer met eiser krijgt via het bij hem bekende telefoonnummer en dat eiser, voor zover de gemachtigde bekend, momenteel geen woonadres heeft.
De gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat het procesbelang van eiser volgens hem nog is gelegen in de schade die eiser heeft geleden in de vorm van een gemiste uitkering in de periode 2 november 2020 tot 2 februari 2021.
Betwijfeld kan worden of eiser nog prijs stelt op een uitspraak op zijn beroep, aangezien het contact tussen hem en zijn gemachtigde is verbroken. Toch geeft de rechtbank eiser het voordeel van de twijfel voor wat betreft het procesbelang. Niet uitgesloten kan worden dat eiser het contact met zijn advocaat binnenkort weer herstelt. De rechtbank sluit ook niet uit dat eiser door de sluiting van de door hem gehuurde woning schade heeft geleden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een behandeling van dit beroep.
Het beroep is ontvankelijk.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat de noodzaak om de woning te (doen) sluiten ontbrak en dat de burgemeester met de sluiting heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van gripzakjes, en weegschaal en een strijkzak niet mag worden gebruikt als argument dat er sprake is van een ‘ernstig geval’. Daarmee wordt immers gesuggereerd dat er in de woning in drugs wordt gehandeld, en daarvoor biedt het dossier volgens eiser onvoldoende aanwijzingen. Eiser merkt daarbij op dat hij ook niet strafrechtelijk is vervolgd. Ook de aangetroffen hoeveelheid drugs rechtvaardigt volgens eiser niet de stelling dat er sprake is van een ernstig geval. Eiser merkt daarbij op dat in de jurisprudentie onduidelijkheid bestaat over de vraag wanneer een bepaalde hoeveelheid als buitengewoon groot valt aan te merken. De burgemeester heeft ook bijvoorbeeld de locatie van het pand niet in zijn motivering meegewogen.
Eiser voert verder aan dat de burgemeester de evenredigheid in het bestreden besluit onvoldoende heeft beoordeeld. Zo is in het geheel niet opgenomen in hoeverre het verwijtbaar karakter een rol heeft gespeeld bij de toetsing van de evenredigheid. Eiser merkt in dat verband op dat buiten kijf staat dat hij een kwetsbare en naïeve man is. Eiser merkt verder op dat het bestreden besluit, althans het advies van de commissie voor de bezwaarschriften dat daaraan ten grondslag heeft gelegen, bol staat van aannames. Eiser wijst bijvoorbeeld op de veronderstelling dat een alleenstaande in het algemeen meteen terecht kan in een antikraakwoning. Eiser voert tot slot nog aan dat hij door het bestreden besluit op straat terecht is gekomen en volstrekt uit het zicht van de hulpverlening is verdwenen. Hij voert aan met ernstige suïcidale gedachten te kampen en dat hij daarvoor ook tijdelijk in het ziekenhuis heeft verbleven.
Wettelijk kader en gemeentelijk beleid
5. Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is - voor zover van belang - bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I en II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
Amfetamine en cocaïne staan op lijst I en hennep op lijst II.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling van het ‘Damoclesbeleid district de Markiezaten/Roosendaal 2020’ (het beleid).
In het beleid is onder meer vermeld:
Om de handelshoeveelheid te bepalen, wordt aangesloten bij de aanwijzing Opiumwet van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. Bij de volgende aantallen is er sprake van een handelshoeveelheid:
Bij een hoeveelheid van meer dan 5 hennepplanten wordt in beginsel aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Tevens wordt meer dan 5 gram als handelshoeveelheid gehanteerd.
Harddrugs
 Er is sprake van een handelshoeveelheid als er sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 0,5 gram (bijvoorbeeld als er sprake is van meer dan één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet);
 Een eenheid van meer dan 5 ml GHB.
Grotere hoeveelheden dan hierboven genoemd wijzen erop dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ook wanneer geen hoeveelheid drugs wordt aangetroffen kan uit andere feiten en omstandigheden blijken dat er sprake is van drugshandel op grond waarvan tot sluiting kan worden overgegaan.
In het beleid is verder bepaald dat bij de 1e overtreding van de handelshoeveelheid harddrugs in een woning sluiting voor drie maanden volgt. Bij een 1e overtreding van de handelshoeveelheid softdrugs volgt een waarschuwing, tenzij er sprake is van een ernstig geval. In dat geval volgt sluiting voor twee maanden.
Noodzaak
7. De vondst van de drugs en de vastgestelde hoeveelheid worden door eiser niet betwist. Ook wordt niet bestreden dat de hoeveelheid zodanig is dat moet worden gesproken van een handelshoeveelheid in de zin van het beleid. Dat leidt ertoe dat de burgemeester in beginsel bevoegd moet worden geacht om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.
Eiser betwist wel de noodzaak om tot sluiting van de woning over te gaan.
De noodzaak wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding [3] .
De rechtbank stelt vast dat er een veelvoud van de gedoogde gebruikershoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen in de woning van eiser. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435, volgt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
Gezien het feit dat er in de woning van eiser softdrugs en verschillende soorten harddrugs zijn aangetroffen, en dat het om een zeer grote overschrijding van de gedoogde gebruikershoeveelheid gaat, heeft de burgemeester de overtreding van de Opiumwet mogen aanmerken als een ‘ernstig geval’. De burgemeester heeft daarbij ook in de andere zaken in aanmerking mogen nemen die in de woning zijn aangetroffen en die duiden op drugshandel (onder meer een grote hoeveelheid contant geld, een stroomstootwapen, gripzakjes en een weegschaaltje). De burgemeester heeft de sluiting van de woning noodzakelijk mogen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning en het herstel van de openbare orde. Dat er geen direct bewijs is van drugshandel vanuit de woning en dat eiser mogelijk niet strafrechtelijk is vervolgd, doet geen afbreuk aan die noodzaak.
Evenredigheid
8. De burgemeester heeft conform zijn beleid gehandeld door de woning van eiser na de eerste constatering, zonder waarschuwing, voor een periode van drie maanden te sluiten.
Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De rechtbank overweegt in navolging van de AbRS in haar uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840) dat een bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
De rechtbank stelt vast dat in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, welk advies de burgemeester heeft overgenomen, in eerste instantie is verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2020, waarin de sluiting van de woning van verzoeker evenredig is geacht. De burgemeester heeft aangegeven dat een alleenstaande in het algemeen meteen betaalbaar terecht kan in een antikraakwoning en dat de gemeente daar eventueel bij kan helpen. In het advies is daaraan toegevoegd dat de vertegenwoordiger van de gemeente tijdens de hoorzitting heeft aangeboden om eiser te helpen bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Alwel heeft aangegeven dat eiser weliswaar op de zwarte lijst van Alwel komt te staan, maar niet op de algemene zwarte lijst. De commissie heeft overwogen dat eiser onder voorwaarden dus wel bij andere woningcorporaties terecht kan voor vervangende woonruimte. De commissie heeft het om die reden niet aannemelijk geacht dat eiser nergens anders kan verblijven. De commissie heeft tevens overwogen dat het niet aannemelijk is dat de behandeling van de psychische problemen van eiser wordt belemmerd door de sluiting van de woning. De commissie heeft in dat verband overwogen dat de behandeling niet aan de woning is gebonden en dat deze dus elders kan worden ondergaan.
De burgemeester heeft ter zitting nog toegelicht dat de wijk waarin de woning staat een sociaal en economisch gevoelige wijk betreft, waar regelmatig drugsdelicten voorkomen, en dat hij de loop eruit wil halen en een signaal wil afgeven, opdat er rust in de wijk komt.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester een zorgvuldige belangenafweging heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester zich in het bestreden besluit ervan heeft vergewist dat verzoeker een kwetsbaar persoon is en dat hij kennis heeft genomen van de medische situatie van eiser. Het standpunt van eiser, dat het bestreden besluit bol staat van aannames, wordt niet gevolgd. Het bestreden besluit geeft blijk van een op eiser toegespitste persoonlijke belangenafweging, waarbij de burgemeester ook hulp bij het zoeken naar alternatieve woonruimte heeft aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser voor zijn gezondheid en medische behandelingen niet specifiek aan de woning [adres] te [plaatsnaam] was gebonden.
9. Op basis van het voorgaande heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die nopen tot afwijking van de beleidsregels.
Slotoverwegingen
10. Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht toe;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 7 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.zaaknummer BRE 20/8709 OPIUMW VV
3.Zie overzichtsuitspraak AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912