ECLI:NL:RBZWB:2022:622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8723
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot correctie van historische adresgegevens in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg van zijn verzoek om correctie van zijn historische adresgegevens in de Basisregistratie Personen (Brp). Het college had in een primair besluit van 4 december 2019 het verzoek afgewezen, en in het bestreden besluit van 21 augustus 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij nooit uitgeschreven was en dat hij in de periode van 12 februari 2005 tot 9 oktober 2007 in Nederland verbleef, terwijl het college aangaf dat eiser op 12 februari 2005 aangifte van vertrek uit Nederland had gedaan.

De rechtbank heeft de zaak op 24 november 2021 behandeld, waarbij eiser en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd om de afwijzing van het verzoek te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat het recht op rectificatie van onjuist geregistreerde persoonsgegevens, zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), niet in strijd mag zijn met de wetgeving omtrent de Basisregistratie Personen. De rechtbank concludeerde dat het college niet kon vaststellen of eiser daadwerkelijk aangifte had gedaan van vertrek, aangezien het dossier betreffende de aangifte was vernietigd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had besloten tot afwijzing van het rectificatieverzoek. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert en is openbaar gemaakt op 7 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8723 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om zijn historische adresgegevens aan te passen in de Basisregistratie Personen (Brp) afgewezen.
In het besluit van 21 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, [naam vertegenwoordiger 1] als vervanger van zijn gemachtigde, en namens het college [naam vertegenwoordiger 2] .
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 21 oktober 2019 een verzoek ingediend om correctie van gegevens in de Brp, namelijk de uitschrijving in de periode van 12 februari 2005 tot 9 oktober 2007 omdat eiser in die periode in het buitenland ( [adres 1] , [naam land] ) zou hebben verbleven. Eiser heeft in de aanvraag toegelicht dat hij nooit melding heeft gedaan van vertrek naar het buitenland.
Bij brief van 28 oktober 2019 heeft het college eiser kenbaar gemaakt dat het voornemens is om het verzoek van eiser af te wijzen.
Eiser heeft naar aanleiding daarvan zijn zienswijze naar voren gebracht. Hij heeft daarin vermeld dat hij in de betreffende periode in Nederland verbleef en hier ook werkzaam was.
Vervolgens heeft het college bij het primaire besluit het correctieverzoek van eiser afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het ervan uitgaat dat eiser destijds zelf aangifte van emigratie naar [naam land] heeft gedaan. Daarbij heeft het college opgemerkt dat het dossier betreffende de aangifte van emigratie in 2016 is vernietigd en dus niet meer geraadpleegd kan worden.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit gehandhaafd, omdat het vindt dat het besluit terecht en op goede gronden is genomen.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college het verzoek van eiser om correctie van zijn geboortedatum in de Brp op goede gronden heeft afgewezen.
3. Eiser voert aan dat de gegevens in de Brp over zijn verblijf in [naam land] in de periode van 2005 tot en met 2007 niet correct zijn. Eiser stelt dat hij zich nooit heeft uitgeschreven en dat hij in de betreffende periode ook niet in [naam land] is geweest. Eiser stelt dat hij de hele periode in Nederland was en meent dat hij dat ook met bewijsmiddelen (loonstroken en bewijs van inzitten) heeft aangetoond. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij in die periode dakloos was en dat hij zich, zodra hij weer een woning had, weer heeft ingeschreven in de Brp, namelijk per 9 oktober 2007.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Voorop dient te worden gesteld, zoals ook volgt uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraken van 10 februari 2016 [1] en 12 oktober 2016 [2] , dat de gegevens in de Brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.
Voor het wijzigen van eenmaal in de Brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet Brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn [3] . Het ligt op de weg van de verzoeker om bewijzen over te leggen op basis waarvan de inschrijving in de Brp aangepast kan worden.
6. In het bestreden besluit is vermeld dat uit de administratieve gegevens van de gemeente blijkt dat eiser op 12 februari 2005 aangifte heeft gedaan van vertrek uit Nederland en dat hij hierbij het adres [adres 1] in [naam land] heeft opgegeven. Op 9 oktober 2007 zou eiser vervolgens aangifte hebben gedaan van vestiging op het woonadres [adres 2] te [plaatsnaam] .
Het college heeft zich in het bestreden besluit – primair – op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is om de historische adresgegevens van eiser in de Brp te wijzigen. Het college acht zich alleen bevoegd om de adresgegevens van eiser te wijzigen als het kan vaststellen dat eiser destijds geen aangifte heeft gedaan van zijn vertrek naar [naam land] , en omdat de bewaartermijn van de aangifte van vertrek van tien jaar ruimschoots is verstreken, is het college niet meer in staat om dat vast te stellen.
De rechtbank volgt het college niet in dat standpunt. Het standpunt verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met het recht op rectificatie van onjuist geregistreerde persoonsgegevens dat is neergelegd in artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). In artikel 2:58 van de Wet Brp is dit recht op rectificatie nader uitgewerkt. Voor het primaire standpunt dat het college alleen bevoegd is de gegevens te wijzigen als vastgesteld kan worden dat er geen aangifte is gedaan, heeft de rechtbank in de jurisprudentie ook geen steun gevonden.
7. Dat betekent echter nog niet dat het college de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat het college uitgaat van een aangifte van eiser die volgens het college niet bewaard is gebleven omdat de wettelijk voorgeschreven bewaartermijn is verstreken. Of eiser dus daadwerkelijk zelf aangifte heeft gedaan, is dus niet meer vast te stellen. Eiser betwist dat hij die aangifte heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van omstandigheden, het op de weg van het college ligt om te beoordelen of er voldoende bewijs is geleverd voor aanpassing van de geregistreerde gegevens. Dat geldt dus zowel voor het al dan niet zelf doen van de aangifte als voor het verblijf in Nederland gedurende de gehele periode dat eiser uitgeschreven is geweest. Daarbij mag het college uiteraard in beginsel wel uitgaan – zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5 al is overwogen – van de juistheid van de geregistreerde gegevens.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college terecht heeft overwogen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor aanpassing van de geregistreerde gegevens.
Eiser heeft, ter onderbouwing van zijn standpunt, dat hij destijds geen aangifte van emigratie heeft gedaan en dat hij in de betreffende periode wel in Nederland heeft verbleven, acht salarisspecificaties overgelegd waarop zijn naam is vermeld, waarvan de oudste is gedateerd 28 november 2006 en de meest recente 19 september 2007. Daarnaast heeft eiser een betaalbewijs van ‘halfzware shag’ van 22 januari 2007 overgelegd, waarop ook zijn naam is geprint.
Eiser heeft daarmee niet aangetoond dat hij niet degene is geweest die op 12 februari 2005 aangifte van emigratie heeft gedaan. Ook heeft hij met de overgelegde bewijsstukken niet onomstotelijk bewezen dat hij in de periode 12 februari 2005 tot 9 oktober 2007 in Nederland heeft verbleven.
Het college heeft op basis daarvan terecht overwogen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor aanpassing van de geregistreerde gegevens en heeft op goede gronden besloten tot afwijzing van het rectificatieverzoek van eiser.
8. Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 7 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 16:
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.2:
Er is een basisregistratie personen. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over niet-ingezetenen voor zover deze wet daarin voorziet.
Artikel 1.3:
De basisregistratie heeft tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.
De basisregistratie heeft mede tot doel derden te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, in bij of krachtens deze wet aangewezen gevallen.
Artikel 2.19 (voor zover relevant):
Aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, worden gegevens betreffende het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland ontleend.
Indien aannemelijk is dat een gegeven betreffende het vorige verblijf buiten Nederland onjuist is, wordt dit gegeven niet opgenomen.
Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het verblijf, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
[…].
Artikel 2.21 (voor zover relevant):
Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.
[…].
Artikel 2.58:
Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
Het college voldoet binnen vier weken aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn, voor zover noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het college doet terstond mededeling van de verlenging aan de verzoeker.
Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van het verzoek terstond mededeling aan de verzoeker.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld AbRS 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:62