ECLI:NL:RBZWB:2022:6212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
02/028366-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van gevaar op de weg door te vroeg wegrijden bij een rood verkeerslicht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2022, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 17 december 2021 te Breda. De verdachte reed te vroeg weg bij een rood verkeerslicht, wat leidde tot een aanrijding met een bromfietser die letsel opliep. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), omdat er geen schuld kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar door rood licht reed, maar dat dit niet als schuld in de zin van artikel 6 WVW kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW, maar achtte de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 500 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de impact van de straf op zijn leven. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/028366-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.J.E. Berfelo, advocaat te Diemen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij Van Driel letsel heeft opgelopen. Dit is primair tenlastegelegd als overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en subsidiair als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg, overtreding van artikel 5 WVW.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is niet gebleken. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte door een rood verkeerslicht is gereden. Uit het forensisch onderzoek volgt dat verdachte waarschijnlijk met een andere auto naast hem, vanuit stilstand, is opgetrokken toen het verkeerslicht naast hem groen werd. Van enige andere verkeersfout is niet gebleken. Door het door rood licht rijden is wel gevaar op de weg ontstaan en dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW acht de officier van justitie daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ook vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit. Verdachte dient echter ook vrijgesproken te worden van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW. Er is enkel sprake van een moment van onoplettendheid. Het gaat te ver om dan tot een veroordeling van overtreding van artikel 5 WVW te komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 17 december 2021 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van de Tilburgseweg met de Takkebijsters te Breda. Dit ongeval is veroorzaakt doordat verdachte met zijn auto een paar tellen te vroeg is weggereden bij een rood stoplicht. Daardoor is even verderop een bromfietser tegen de linkerzijkant van zijn auto aangereden, waardoor die bromfietser een gebroken been heeft opgelopen. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan.
Artikel 6 of 5 WVW?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ondergrens voor schuld in de zin van artikel 6 WVW niet gehaald wordt met het te vroeg wegrijden door verdachte, temeer nu dit waarschijnlijk door een vergissing komt. Verdachte is namelijk vrijwel direct weggereden nadat het linksaf slaand voertuig naast hem groen licht had gekregen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW. Zijn onoplettendheid is wel voldoende om de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij het gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 17 december 2021 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Tilburgseweg, geen gevolg heeft gegeven aan peen verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, opgetrokken voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft daarbij onder meer rekening gehouden met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat hij het afgelopen jaar niet in aanraking is geweest met politie of justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij een veroordeling, ondanks de schulden van verdachte, een geldboete passender is. Als een taakstraf wordt opgelegd, zal verdachte minder kunnen werken, waardoor zijn schuldenlast nog groter wordt. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig bij zijn werkzaamheden als koerier en om zijn dochter te kunnen halen in het kader van een omgangsregeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door te vroeg weg te rijden bij een rood verkeerslicht een ongeval veroorzaakt waarbij een bromfietser een been heeft gebroken. Gelukkig was geen operatie nodig en volstond behandeling met een gipskoker. Hierdoor is het slachtoffer wel enige weken beperkt geweest in zijn bewegingsvrijheid en heeft hij niet kunnen werken. Voor verdachte spreekt dat hij direct na het ongeval is gestopt, zich heeft bekommerd om het slachtoffer en heeft meegewerkt aan het opstarten van een schadevergoedingstraject via de verzekering. Ook heeft verdachte op een later moment nog mediation voorgesteld, maar daaraan had het slachtoffer geen behoefte. De rechtbank waardeert dat verdachte zijn volledige verantwoordelijkheid als veroorzaker van het verkeersongeval heeft genomen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Bij een veroordeling van overtreding van artikel 6 WVW in de laagste schuldgradatie geldt, nu verdachte niet eerder is veroordeeld in verband met overtreding van de Wegenverkeerswet, als richtlijn een geldboete van 1000 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden.
Nu verdachte is vrijgesproken voor artikel 6 WVW en hem alleen het veroorzaken van gevaar op de weg kan worden verweten, acht de rechtbank een geldboete van 500 euro passend. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden opleggen om verdachte te stimuleren in de toekomst nog beter op te letten in het verkeer.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde onder 1 subsidiair het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.