Op 28 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door verzoekster, die op 31 juli 2019 was vrijgesproken in een strafzaak. De verzoekster had kosten gemaakt voor rechtsbijstand en vroeg een vergoeding van € 90.027,36, inclusief BTW. Tijdens de zitting op 14 oktober 2022 werd het verzoek door de advocaat van verzoekster gewijzigd naar een bedrag van € 75.443,20 exclusief BTW, en daarnaast werd een forfaitaire vergoeding van € 680,00 gevraagd voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de advocaat voldoende had toegelicht waarom de kosten van rechtsbijstand noodzakelijk waren en dat deze kosten niet onbillijk waren. De rechtbank besloot het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen tot een totaalbedrag van € 76.123,20, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank bepaalde dat het bedrag op een rekening van Stichting Beheer Derdengelden BVD advocaten zou worden overgemaakt.
Tegen deze beslissing kan het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen en verzoekster binnen een maand hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.