ECLI:NL:RBZWB:2022:6207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
02-118323-22 en 02-189744-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en geweld met oplegging van ISD-maatregel

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal en geweld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 oktober 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, presenteerde de aanklacht en de verdediging gaf hun standpunten. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van boxershorts en pyjama's bij een supermarkt in Vlissingen, waarbij hij geweld gebruikte tegen een winkelmedewerker, en van het stelen van kinderkleding en een cartridge bij een andere winkel. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De rechtbank achtte de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat de verdachte geen tanden had en er geen bewijs was van slaande bewegingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de aanklacht dat betrekking had op het slaan, maar vond hem schuldig aan de diefstal en het geweld door te bijten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien het recidiverisico en de noodzaak om de maatschappij te beschermen. De rechtbank wees ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-118323-22 en 02-189744-21 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigd raadsman. De officier van justitie,
mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 mei 2022
feit 1:boxershorts en pyjama’s bij de [naam supermarkt] te Vlissingen heeft gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] ;
feit 2:kinderkleding en een cartridge heeft gestolen bij de [winkel] te Vlissingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte, de foto van het wondje aan de duim van aangever, de verklaring van getuige [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen van beschrijving van de camerabeelden. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt, waarvan hij gedeeltelijk moet worden vrijgesproken. Dat verdachte heeft gebeten kan op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen. Het bijten valt, ondanks dat verdachte geen tanden heeft, wel onder het plegen van geweld. Feit 2 kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van de kinderkleding heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Daarnaast kan op basis van de aangifte in combinatie met de camerabeelden worden bewezen dat verdachte naast de kinderkleding ook de cartridge heeft weggenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van beide feiten aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de diefstallen betreft. Ten aanzien van feit 1 wordt verzocht om verdachte vrij te spreken van ten laste gelegde geweld, te weten het slaan en het bijten, omdat dit op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarnaast is het zo dat verdachte geen tanden heeft. Mocht hij een bijtende beweging hebben gemaakt dan kan hij daarmee geen pijn of letsel hebben veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij de ten laste gelegde goederen heeft gestolen, acht de rechtbank dat deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal.
Met betrekking tot het toegepaste geweld overweegt de rechtbank dat op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zijn mond in de hand van aangever heeft gezet om op die manier te ontkomen aan de aanhouding. Dat verdachte geen tanden had op dat moment, doet niets af aan het feit dat deze bijtende beweging wel degelijk pijn en/of letsel kan hebben veroorzaakt bij aangever. Aangever verklaarde immers dat verdachte met kracht beet en dat hij als gevolg hiervan pijn en letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet hierop worden bewezen dat verdachte geweld heeft toegepast om de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Deze gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank daarom als diefstal met geweld worden gekwalificeerd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van beschrijving van de camerabeelden blijkt niet dat door de verbalisanten is waargenomen dat verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt. Hierdoor ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat dit heeft plaatsgevonden. Van dit deel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Feit 2
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de ten laste gelegde kinderkleding heeft gestolen, acht de rechtbank dat deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Verdachte ontkent dat hij de cartridges heeft weggenomen. Uit de aangifte blijkt echter dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte bij het schap met de cartridges staat en die cartridge in de binnenzak van zijn jas stopt. Dit blijkt ook uit de beschrijving van de camerabeelden. De cartridge is uiteindelijk ook onder verdachte aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij de cartridge op de grond heeft gevonden acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naast de kinderkleding ook de cartridge heeft weggenomen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 11 mei 2022 te Vlissingen 7
boxershorts en3 heren
pyjama’sdie aan [naam supermarkt] supermarkt (gevestigd aan de [adres supermarkt] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] in zijn hand te bijten;
feit 2
op 11 mei 2022 te Vlissingen een cartridge, 3 4-packs kinderkleertjes en een 5-pack kinderkleertjes, die aan [winkel] (gevestigd aan [adres winkel] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Daarnaast kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, in die zin dat de proeftijd eventueel kan worden verlengd en dat daaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Verdachte heeft bij eerdere veroordelingen geen bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen. De oorzaak voor het plegen van de ten laste gelegde feiten is telkens een gebrek aan inkomsten geweest. Middels een verblijf bij [naam stichting] zou hij gesteund en geholpen kunnen worden om zijn werk weer op te pakken. Verdachte staat hiervoor open. Indien aan verdachte toch een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, wordt verzocht om het voorarrest geheel of gedeeltelijk in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Hij heeft door het plegen van deze feiten er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft daarmee voor schade en overlast gezorgd. Hij heeft hierbij niet stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen belang. Bij één van de diefstallen heeft verdachte geweld gebruikt tegen één van de winkelmedewerkers op het moment dat hij werd aangehouden. Verdachte heeft door zo te handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de winkelmedewerker. De rechtbank rekent verdachte de feiten aan.
De rechtbank overweegt dat uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2022 blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, ook voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Antes van 29 september 2022. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een delictpatroon waar het gaat om verwervingscriminaliteit en geweldsdelicten. Er is sprake van problematiek op vrijwel alle leefgebieden. Tot op heden is er vanuit de reclassering niet ingezet op interventies, omdat de motivatie bij verdachte daarvoor ontbreekt. Ook op dit moment geeft verdachte aan dat hij geen meerwaarde ziet in reclasseringstoezicht. De enige hulp die hij eventueel zou willen accepteren zou gericht moeten zijn op het op orde krijgen van praktische zaken. Dit maakt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor begeleiding in een ambulant voorwaardelijk kader. Geadviseerd wordt daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Deze maatregel is nodig om het hoge risico op recidive te verlagen en een poging te doen om te werken aan gedragsverandering.
Deskundige [naam deskundige] , reclasseringswerker bij Antes, heeft het advies ter zitting nader toegelicht. Zij brengt naar voren dat er meer nodig is dan alleen hulp op praktische leefgebieden om het recidiverisico terug te brengen, waardoor een verblijf bij [naam stichting] , zoals de verdediging voorstelt, niet passend voor hem is. Hij heeft diagnostiek nodig, zodat er een gerichte behandeling kan plaatsvinden. Verdachte blijft terugvallen in dezelfde coping en geeft duidelijk aan dat hij geen reclasseringstoezicht wenst. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal meer effect hebben omdat gelijk kan worden ingegrepen op het moment dat verdachte terugvalt in het plegen van delicten. Met een voorwaardelijk kader is het niet mogelijk om adequaat te reageren en het recidiverisico in te perken.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen wordt voldaan. Immers voor het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) voldaan.
Bij de beantwoording van de vraag of het opleggen van de ISD-maatregel in dit geval passend is omdat er geen alternatieven meer voorhanden zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen ruimte om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen of om via het opleggen van bijzondere voorwaarden een verblijf bij [naam stichting] te bevelen, zoals door de verdediging is verzocht. Een verblijf bij [naam stichting] biedt volgens de reclassering onvoldoende mogelijkheden om het recidiverisico in te perken. Verdachte heeft behandeling nodig, maar wenst enkel geholpen te worden bij het regelen van praktische zaken. De kans dat verdachte terugvalt in hetzelfde delictgedrag zonder een strak kader en de voor hem noodzakelijke behandeling is groot. De deskundige heeft ter zitting naar voren gebracht dat er geen mogelijkheden meer worden gezien om gedragsverandering bij verdachte op een andere manier te bereiken, met name omdat verdachte nergens aan mee wil werken. Dit maakt dat er geen passend alternatief voor de ISD-maatregel voorhanden is. Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de maatregel voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk.
Om de uitvoering van de ISD-maatregel alle kansen te geven en ter bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank het aangewezen om de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op te leggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering te brengen op de duur van de maatregel.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, die door de politierechter aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 19 juli 2021, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door het opleggen van de ISD-maatregel niet opportuun is. De rechtbank wijst de vordering daarom af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02-189744-21 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 oktober 2022.
Mr. Donders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.