In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres, die als verkoopster werkte, had zich op 7 december 2018 ziekgemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had haar aanvraag op 24 december 2020 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 2 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiseres op 4 december 2020 op 18,62% heeft vastgesteld, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en consistentie. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische situatie slechter is dan door het UWV is vastgesteld en heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de artsen van het UWV voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun conclusies en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van hun bevindingen te twijfelen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres krijgt geen gelijk en de proceskosten worden niet vergoed.