ECLI:NL:RBZWB:2022:6191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling compensatie transitievergoeding door UWV in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 20 oktober 2021 beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had een compensatie van € 31.083,04 aangevraagd voor de aan een werknemer betaalde transitievergoeding. De rechtbank behandelt de feiten rondom de beëindiging van het dienstverband van de werknemer, die sinds 2017 arbeidsongeschikt was en in 2020 een IVA-uitkering ontving. Eiseres had in 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de werknemer, maar het UWV had de compensatie berekend op basis van de nieuwe rekenregels die sinds 1 januari 2020 van kracht zijn, wat resulteerde in een lagere compensatie dan de door eiseres betaalde transitievergoeding van € 62.042,00. De rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte de nieuwe rekenregels heeft toegepast, omdat er voldoende bewijs is dat er in 2019 al gesprekken waren over de beëindiging van het dienstverband. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het UWV verplicht wordt om de volledige compensatie te betalen. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5168 CRTV

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.J.M.C. Sieler),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. H. van Haaften).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 20 oktober 2021 (bestreden besluit). In dat besluit heeft het UWV aan eiseres een bedrag van € 31.083,04 toegekend als compensatie voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam HR manager] (HR Manager). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het UWV de hoogte van het compensatiebedrag terecht heeft vastgesteld op € 31.083,04. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
Werknemer [naam werknemer] , geboren 14 mei 1955, is op 1 juni 1986 in dienst getreden (van een rechtsvoorganger van) van eiseres. Hij was laatstelijk werkzaam als telefonisch verkoper tegen een salaris van € 2.572,00 bruto per maand excl. 8% vakantietoeslag.
Werknemer is op 27 december 2017 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werkzaamheden.
Op 7 oktober 2019 heeft hij een WIA uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 8 januari 2020 heeft het UWV aan de werknemer per 25 december 2019 een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.
Op 14 januari 2020 heeft de teamcoördinator HR van eiseres de werknemer verzocht om een schriftelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen zodat eiseres de beëindiging van het dienstverband met uitbetaling van de transitievergoeding in gang kan zetten.
In reactie van 15 januari 2020 heeft de werknemer gereageerd: “
Ik heb nergens kunnen vinden dat ik dat verzoek schriftelijk moet doen.
In 2019 heb ik je meerdere keren telefonisch gevraagd om mee te werken aan de ontbinding van mijn arbeidsovereenkomst, zodat ik een transitievergoeding kon krijgen. Ik heb zelfs nog aangeboden om met mijn vrouw naar [plaatsnaam] te komen om de stukken nog in 2019 te tekenen. Jij vond dat niet nodig, je zou het wel aangetekend opsturen naar me, en ik zou het dan tekenen en weer aangetekend terugsturen. Je bleef echter wachten op de schriftelijke beschikking van het UWV. Terwijl de Arbeidsdeskundige van het UWV mij 11 december en ook jou 12 december telefonisch heeft laten weten dat er geen benutbare arbeid meer was en dat ik voor 100% afgekeurd ging worden, hetzij met een loongerelateerde WIA, hetzij met een IVA uitkering. Dat laatste is het uiteindelijk geworden […]. Ik wil nu toch wel graag een voorstel van [naam eiseres] ontvangen, zodat ik dat, indien nodig, door een advocaat kan laten beoordelen. Zo komen we niet verder.”
Eiseres en de werknemer hebben vervolgens gecorrespondeerd over een beëindiging van het dienstverband, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen over de hoogte van een uit te betalen beëindigingsvergoeding.
Op 14 april 2020 heeft de werknemer zich tot de kantonrechter gewend. Bij vonnis van 28 oktober 2020 heeft de kantonrechter eiseres veroordeeld tot het sluiten van een beëindigingsovereenkomst met de werknemer onder toekenning van een beëindigingsvergoeding aan de werknemer berekend naar de rekenregels zoals die golden op 25 december 2019, zijnde een bedrag van € 62.042,00 bruto.
Ter uitvoering van dit vonnis heeft eiseres met de werknemer in november 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2020 wordt beëindigd tegen een beëindigingsvergoeding van € 62.042,00 bruto.
Op 8 december 2020 heeft eiseres bij het UWV een aanvraag gedaan voor compensatie voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding.
In het besluit van 14 juni 2021 (primaire besluit) heeft het UWV besloten dat eiseres recht heeft op compensatie van de aan de werknemer betaalde transitievergoeding tot een bedrag van € 20.770,98. Dit bedrag is berekend aan de hand van de datum van indiensttreding van 21 juli 1997 en de berekeningswijze voor de hoogte van de transitievergoeding zoals die geldt sinds 1 januari 2020.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en is de hoogte van de compensatie vastgesteld op € 31.083,04. In het primaire besluit is ten onrechte uitgegaan van 21 juli 1997 als datum van indiensttreding. Dat had 1 juni 1986 moeten zijn. Wel heeft het UWV terecht de rekenregels voor het vaststellen van de hoogte van de transitievergoeding zoals die gelden sinds 1 januari 2020 gehanteerd. Bij de beoordeling of de rekenregels van voor of na 1 januari 2020 van toepassing zijn, is voor de arbeidsovereenkomst die is geëindigd door wederzijds goedvinden geen overgangsrecht getroffen. De minister van SZW heeft hierover duidelijkheid gegeven: om in aanmerking te komen voor compensatie ter hoogte van de oude berekening, dient de werkgever in geval van beëindiging met wederzijds goedvinden vóór 1 januari 2020 met de werknemer tot overeenstemming zijn gekomen. Het is het UWV niet gebleken dat partijen al in 2019 in gesprek waren om de beëindiging van het dienstverband vorm te geven. Met de uitleg van de minister is voorzien in een belangenafweging. Het UWV ziet geen verdere ruimte voor een eigen belangenafweging. Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, of van bijzondere omstandigheden die maken dat van het beoordelingskader moet worden afgeweken. De conclusie is dat het UWV de betaalde transitievergoeding niet volledig zal compenseren.
2.
Standpunten partijen
2.1
In beroep voert eiseres aan dat het UWV het volledige bedrag dat zij als transitievergoeding aan de werknemer heeft uitbetaald (€ 62.042,00 bruto) dient te compenseren. Eiseres heeft pas op 8 januari 2020, de datum waarop het UWV aan de werknemer per 25 december 2019 een IVA-uitkering heeft toegekend, definitieve zekerheid gekregen over de vraag of het dienstverband met de werknemer kon worden beëindigd. In theorie had er nog een loonsanctie opgelegd kunnen worden of had het UWV de aanvraag kunnen afwijzen op basis van re-integratiemogelijkheden. Door het vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2020 werd eiseres gedwongen om het dienstverband in 2020 te beëindigen onder betaling van de transitievergoeding berekend naar de regelgeving van 2019. Ten onrechte wordt eiseres nu geconfronteerd met de nadelige gevolgen omdat het UWV niet volledig wil compenseren. Eiseres voert primair aan te hebben aangetoond dat er tussen partijen al in 2019 gesprekken hebben plaatsgevonden over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat zij daarbij in afwachting waren van de beslissing van het UWV op de WIA aanvraag van de werknemer. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar productie 11 en 12 bij het beroepschrift. Subsidiair geldt dat de juiste toepassing van de wetgeving op dit punt tot een onevenredige en onrechtvaardige uitkomst zou leiden nu eiseres voor het sluiten van een beëindigingsovereenkomst in 2019 afhankelijk was van het UWV.
2.2
In verweer stelt het UWV zich op het standpunt dat de hoogte van de geboden compensatie terecht is gebaseerd op de sinds 1 januari 2020 geldende rekenregels. Niet is komen vast te staan dat de gesprekken om tot daadwerkelijke beëindiging van het dienstverband over te gaan, reeds waren gestart in (december) 2019. Het UWV ziet niet in hoe de vertraging in de WIA besluitvorming eraan in de weg heeft gestaan om al in 2019 concrete gesprekken over de beëindiging van het dienstverband te voeren. Ook de kantonrechter heeft daar geen beletsel in gezien, te meer nu werkgever al op 12 december 2019 in kennis was gesteld dat haar re-integratie inspanningen voldoende waren. Er is geen sprake van strijd met enig rechtsbeginsel. Ter beantwoording van de vraag of de rekenregels van voor of na 1 januari 2020 van toepassing zijn voor de arbeidsovereenkomst die is beëindigd met wederzijds goedvinden is geen overgangsrecht getroffen. De minister van SZW heeft gesteld dat de oude rekenregels in specifieke gevallen toch kunnen worden toegepast, ook al is in het dienstverband in 2020 beëindigd. In geval van beëindiging met wederzijds goedvinden dient de werkgever voor 1 januari 2020 tot overeenstemming te zijn gekomen. Hiermee is al voorzien in een belangenafweging. Er is geen ruimte voor een eigen belangenafweging door het UWV. Dat eiseres uiteindelijk een lagere compensatie wordt toegekend, kan op zichzelf geen reden zijn om af te wijken van de voorgeschreven regels.
3.
Beoordeling
3.1
In geschil is de hoogte van de compensatie die het UWV aan eiseres heeft uitbetaald voor de door eiseres aan de werknemer betaalde transitievergoeding.
3.2
De werkgever is sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust. Omdat dit laatste door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, is op 11 juli 2018 [1] artikel 673e aan Boek 7 van het BW toegevoegd, waarin is voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding.
3.3
Van belang voor deze zaak is dat de rekenregels voor het vaststellen van de hoogte van de door de werkgever te betalen transitievergoeding per 1 januari 2020 zijn veranderd. Waar de oudere werknemer (50+) vóór 1 januari 2020 bij beëindiging van het dienstverband nog recht had op een transitievergoeding van een half maandloon voor elk half dienstjaar, is dat ná 1 januari 2020 nog slechts 1/3 maandloon per volledig dienstjaar.
3.4
Eiseres heeft de hoogte van de transitievergoeding, in opdracht van de kantonrechter, berekend per 25 december 2019, dus aan de hand van de rekenregels in artikel 7:673 BW, zoals die golden vóór 1 januari 2020. De compensatie die het UWV aan eiseres heeft verstrekt, is vastgesteld aan de hand van de rekenregels van ná 1 januari 2020. Dit heeft tot gevolg dat eiseres slechts gedeeltelijk voor de betaalde transitievergoeding wordt gecompenseerd.
3.5
De minister heeft in zijn brief van 13 december 2019 het overgangsrecht verduidelijkt: om in aanmerking te komen voor compensatie ter hoogte van de oude berekening, dient de werkgever in geval van beëindiging met wederzijds goedvinden, vóór 1 januari 2020 met de werknemer tot overeenstemming te zijn gekomen. Niet in geschil is daaraan niet is voldaan in deze zaak: er is immers pas in november 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.6
De rechtbank stelt echter vast - en ter zitting is besproken - dat het UWV afwijkend (buitenwettelijk begunstigend) beleid hanteert. Het UWV gebruikt de ‘oude’ berekeningssystematiek voor het berekenen van de compensatie als:
het gesprek met de werknemer is gestart in 2019, en de werkgever dit kan onderbouwen, met als doel tot een einde van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te komen;
  • beide partijen op of na 1 januari 2020 een dagtekening en handtekening op de beëindigingsovereenkomst hebben gezet; en
  • de werkgever de hoogte van de transitievergoeding heeft berekend en betaald aan de hand van de oude berekeningssystematiek voor de transitievergoeding;
3.7
In geschil is of eiseres aan de voorwaarden van het beleid heeft voldaan. Met name is in geschil of de gesprekken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn gestart in 2019. Eiseres voert aan van wel, dat dit ook blijkt uit de beschikbare stukken, maar dat eiseres voor het definitief maken van de beëindiging afhankelijk was, en daarom wachtte op, een besluit van het UWV op de WIA-aanvraag van de werknemer.
3.8
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om eiseres te volgen in haar betoog. Ten eerste acht de rechtbank het aannemelijk en voldoende met stukken onderbouwd dat er in 2019 gesprekken hebben plaatsgevonden tussen eiseres en de werknemer over het beëindigen van het dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank leidt dit af uit het beeld dat ontstaat door de inhoud van de e-mail van de werknemer van 15 januari 2020, de e-mail van eiseres aan de werknemer van 29 november 2019, de bevestigingsbrief van het UWV van 2 december 2019 en het telefonisch contact tussen werknemer en eiseres vlak voor het einde van het jaar 2019. Uit de e-mail van de werknemer van 15 januari 2020 blijkt dat er contact is geweest tussen werknemer en eiseres over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat eiseres in afwachting was van een besluit van het UWV. Dat eiseres wilde wachten met een vaststellingsovereenkomst tot er schriftelijke duidelijkheid was van het UWV over de WIA-aanvraag van eiser, acht de rechtbank gelet op de belangen van eiseres niet onredelijk. Dat er op 12 december 2019 al voldoende duidelijkheid was om tot beëindiging over te gaan, zoals het UWV eiseres tegenwerpt, volgt de rechtbank niet. Weliswaar blijkt uit het verslag van de arbeidsdeskundige dat op die datum met [naam HR medewerker] (HR medewerker van eiseres) is gesproken over het re-integratieverloop, maar daaruit blijkt niet dat met zoveel woorden is meegedeeld dat de re-integratie-inspanningen als voldoende zouden worden beoordeeld of dat aan de werknemer aan WIA-uitkering zou worden toegekend. Die duidelijkheid werd pas definitief verkregen met het besluit van 8 januari 2020. Het is voor de rechtbank niet vast te stellen wanneer het rapport van 12 december 2019 inzake de beoordeling van de re-integratie-inspanningen aan eiseres is verzonden.
Uit de stukken blijkt ook dat eiseres heeft geprobeerd om de besluitvorming van het UWV te versnellen. Zo blijkt uit de overgelegde e-mail van 29 november 2019 dat [naam HR medewerker] (HR) de werknemer heeft geadviseerd een ‘melding te late beslissing’ bij het UWV in te dienen. De rechtbank ziet daarin een aanwijzing dat eiseres inderdaad heeft getracht om nog in 2019 de gewenste duidelijkheid van het UWV te verkrijgen. De poging om sneller een besluit van het UWV te krijgen past in de stelling dat geprobeerd is voor 1 januari 2020 een overeenkomst tot beëindiging van het dienstverband te sluiten. Als die intentie er niet was, hoefde er ook geen poging te worden ondernomen om sneller een besluit te krijgen. De werknemer heeft de door eiseres voorgestelde melding bij het UWV gedaan, waarop het UWV in de reactie van 2 december 2019 heeft aangekondigd zijn best te doen uiterlijk binnen twee weken te beslissen. Het UWV heeft die termijn echter niet gehaald. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat de werknemer vervolgens op 27 en 30 december 2019 telefonisch contact heeft gehad met eiseres.
Al met al acht de rechtbank de verklaring van eiseres – dat reeds in 2019 is gestart met gesprekken over beëindiging van het dienstverband – in het licht van de beschikbare stukken, voldoende aannemelijk. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van het beleid van het UWV voldaan. Verder staat vast dat eiseres met de werknemer in november 2020 een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gesloten en dat eiseres de hoogte van de transitievergoeding heeft berekend en betaald aan de hand van de oude berekeningssystematiek voor de transitievergoeding. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres heeft voldaan aan alle criteria van het beleid van het UWV. Dit betekent dat het UWV de hoogte van de compensatie ten onrechte heeft berekend aan de hand van de ‘nieuwe’ rekenregels.
4.
Conclusie
4.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen het UWV eiseres volledig dient te compenseren voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding. Dit betekent dat eiseres van het UWV een nabetaling zal ontvangen.
4.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
4.3
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat het UWV eiseres volledig dient te
compenseren voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk wetboek, boek 7
Artikel 673e
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°.is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
[…]
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
[…]
Wet arbeidsmarkt in balans
Artikel XII. Overgangsrecht transitievergoeding
Op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding blijft artikel 673, eerste, tweede, vierde en negende lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van toepassing, indien:
a. de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is opgezegd;
b. de werknemer voor dat tijdstip schriftelijke instemming als bedoeld in artikel 671, eerste lid, aanhef, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gegeven;
c. de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming als bedoeld in artikel 671a, eerste of tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het verzoek om toestemming voor dat tijdstip is gedaan; of
d. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is ingediend.
Artikel XIII. Overgangsrecht compensatie transitievergoeding
1. In afwijking van artikel 673e, eerste lid, onderdeel a, aanhef, en onder 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de vergoeding, bedoeld in het eerste lid van dat artikel ook verstrekt, indien de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, en de periode, bedoeld in artikel 670, eerste lid, onderdeel a, en lid 11, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek nog niet verstreken was.
2. Indien artikel 673, eerste, tweede, vierde en negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van toepassing is op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding, is dat artikel tevens van toepassing op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding die, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, lid 1 of 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Voetnoten

1.Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid van 11 juli 2018