In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres, die als medewerkster frontoffice werkte, meldde zich op 2 oktober 2017 ziek vanwege gezondheidsklachten. Na een periode van herstel en een beëindiging van haar dienstverband in juli 2019, diende zij op 3 maart 2020 een aanvraag voor een WIA-uitkering in. Het UWV weigerde deze aanvraag met een besluit van 11 juni 2022, omdat zij van mening was dat eiseres in staat was haar eigen werk te verrichten. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 december 2020. Hierop volgde het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld, omdat zij niet door de verzekeringsartsen waren gezien. De rechtbank oordeelde dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd, maar constateerde ook dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond dat de rapportages van de verzekeringsartsen onvoldoende blijk gaven van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van eiseres.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV verplicht om het griffierecht aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen.