Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
tot20 december 2018 en van een bedrag van € 160.942,55 in plaats van € 105.942,55, omdat het bedrag van € 55.000,00, dat op 31 augustus 2018 is overgeboekt en niet op 31 augustus 2019, niet bij het bedrag van € 105.942,55 is meegerekend. Nu de rechtbank echter geen hoger bedrag bewezen kan verklaren dan ten laste is gelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bepaald bedrag heeft verduisterd. Verder behoorde het bedrag van € 160.942,55 slechts ten dele toe aan [benadeelde partij] , omdat ook gedeeltes daarvan zijn overgemaakt vanuit de bankrekeningen van drie aan [benadeelde partij] gelieerde ondernemingen ( [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ). Om die reden acht de rechtbank bewezen dat het bedrag aan een ander dan verdachte toebehoorde.
in de periode van 31 augustus 2018 tot 20 december 2018 te Goirle meermalen opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan een ander dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel controller onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
meer subsidiair
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 2 oktober 2017 te Goirle opzettelijk een geldbedrag (van 12.290,50 Euro), dat toebehoorde aan [naam 1] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn functie, te weten als penningmeester onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
in de periode van 27 november 2018 tot en met 30 augustus 2019 in Nederland, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van meerdere valse en vervalste jaarrekeningen/ jaarstukken 2016, 2017 en 2018 zijnde (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij verdachte die jaarrekeningen/ jaarstukken heeft ingediend bij [naam 6] en/of [naam 7] ter verkrijging van een hypotheek ten bedrage van 658.500,00 en 688.400,00 Euro en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, in die jaarrekeningen/jaarstukken heeft vermeld dat verdachte een (jaar)inkomen geniet van 63.073,00 en 119.493,00 en 123.299,00
Euro, terwijl verdachte niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen;
in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 4 april 2020 in Nederland, voorwerpen, te weten geld (811.046,48 Euro en 12.290,50 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en gebruik ervan heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit eigen misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.De benadeelde partijen
wilbetalen en niet als hij niet
kanbetalen.
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit 2;
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in verzekeringheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
beroepen in financiële zin,
betaald en onbetaald, uit te oefenen voor
vijf jaar;
[benadeelde partij] niet-ontvankelijkin de vordering;
[naam 8]van
€ 500,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
€ 956,00.
[benadeelde partij](feit 1 en feit 2)
€ 917.256,59te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
355 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
[naam 8](feit 1 en feit 2)
€ 500,00te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;