ECLI:NL:RBZWB:2022:619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
02-090056-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen door financieel controller

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022, is de verdachte beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De feiten vonden plaats tussen 2016 en 2020, waarbij de verdachte als financieel controller en penningmeester aanzienlijke bedragen heeft verduisterd en oplichtingen heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met inbegrip van het verduisteren van € 160.942,55 van zijn werkgever en het oplichten van een benadeelde partij voor een bedrag van € 650.103,93. De verdachte heeft ook valse jaarrekeningen ingediend om hypotheken te verkrijgen, en heeft geld gewitwassen dat hij uit zijn misdrijven had verkregen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod van vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en dat zijn daden aanzienlijke schade hebben veroorzaakt aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/090056-20
vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 januari 2022, waarbij de officier
van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 20 december 2018 een bedrag
van € 105.942,55, toebehorende aan [benadeelde partij] heeft verduisterd;
2. in de periode van 20 december 2018 tot en met 2 maart 2020 een bedrag van
€ 705.103,93, toebehorende aan [benadeelde partij] heeft verduisterd dan
wel heeft gestolen dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting voor dit bedrag;
3. in de periode van 17 maart 2016 tot en met 2 oktober 2017 een bedrag van
€ 12.290,50, toebehorende aan [naam 1] , heeft verduisterd;
4. in de periode van 27 november 2018 tot en met 30 augustus 2019 jaarrekeningen heeft vervalst waarmee hij hypotheken heeft aangevraagd en verkregen;
5. in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 4 april 2020 € 811.046,48 en
€ 12.290,50 heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de aangifte van [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ), het Excelbestand waarin alle overgeboekte bedragen staan vermeld en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
De officier van justitie vordert vrijspraak van de primair ten laste gelegde verduistering, nu verdachte in de ten laste gelegde periode niet bevoegd was zelfstandig betalingen te doen en hij de gelden dus niet onder zich had.
Ook vordert de officier van justitie vrijspraak van de subsidiair ten laste gelegde diefstal, nu verdachte zich de gelden niet door een eigen handeling heeft toegeëigend.
Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde oplichting. Zij baseert zich hierbij onder meer op de aangifte van [aangever 1] , het Excelbestand waarin alle overgeboekte bedragen staan vermeld en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de aangifte van [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ), de bevindingen ten aanzien van de banktransacties en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde valsheid in geschrifte. Zij baseert zich hierbij onder meer op de processen-verbaal van bevindingen aangaande de hypotheekdossiers en omzetcijfers van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 5
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de bedragen van € 811.046,48 en € 12.290,50. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de bevindingen aangaande de inkomsten en uitgaven van verdachte en zijn bekennende verklaring. Nu verdachte de gelden uit eigen misdrijf heeft verkregen kwalificeert de officier van justitie het handelen van verdachte als eenvoudig witwassen en niet als gewoontewitwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel de primair ten laste gelegde verduistering als de subsidiair ten laste gelegde diefstal.
Wel acht de verdediging de meer subsidiair ten laste gelegde oplichting bewezen, in zoverre dat verdachte [benadeelde partij] daarmee heeft bewogen tot afgifte van gelden, maar niet voor het volledige bedrag als genoemd in de tenlastelegging, omdat gedeeltes daarvan ook zijn overgemaakt vanuit de bankrekeningen van de drie aan [benadeelde partij] gelieerde ondernemingen ( [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ).
Feiten 1, 3, 4 en 5
De verdediging komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1, 3, 4 en 5. Ten aanzien van feit 5 acht de verdediging echter niet bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de aangifte van [aangever 1] , de bevindingen ten aanzien van het transactieoverzicht en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering uit hoofde van zijn beroep als financieel controller.
De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring uit van een ten laste gelegde periode
tot20 december 2018 en van een bedrag van € 160.942,55 in plaats van € 105.942,55, omdat het bedrag van € 55.000,00, dat op 31 augustus 2018 is overgeboekt en niet op 31 augustus 2019, niet bij het bedrag van € 105.942,55 is meegerekend. Nu de rechtbank echter geen hoger bedrag bewezen kan verklaren dan ten laste is gelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bepaald bedrag heeft verduisterd. Verder behoorde het bedrag van € 160.942,55 slechts ten dele toe aan [benadeelde partij] , omdat ook gedeeltes daarvan zijn overgemaakt vanuit de bankrekeningen van drie aan [benadeelde partij] gelieerde ondernemingen ( [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ). Om die reden acht de rechtbank bewezen dat het bedrag aan een ander dan verdachte toebehoorde.
Feit 2
Primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verduistering noch aan de subsidiair ten laste gelegde diefstal. Daarom zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Meer subsidiair
Gelet op de aangifte van [aangever 1] , de verklaring van getuige [getuige] , de bevindingen ten aanzien van het transactieoverzicht en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde oplichting.
Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank bij de bewezenverklaring uit van een bedrag van € 650.103,93, omdat bij het bedrag van € 705.103,93 ten onrechte een bedrag van € 55.000,00, dat op 31 augustus 2018 is overgeboekt in plaats van op 31 augustus 2019, is meegerekend.
Feit 3
Gelet op de aangifte van [aangever 2] , de bevindingen ten aanzien van de banktransacties en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering uit hoofde van zijn functie als penningmeester.
Hoewel de rechtbank bewezen acht dat verdachte de gelden heeft verduisterd uit hoofde van zijn functie als penningmeester, omdat hij die gelden in die functie onder zich had, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid in de zin van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen verdachte en (de medezeggenschapsraad van) [naam 1] . Verdachte vervulde een vrijwilligersfunctie die niet voldoet aan het in dit artikel gestelde criterium “die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft”. Daarom zal verdachte daarvan partieel worden vrijgesproken.
Feit 4
Gelet op de bevindingen aangaande het transactieoverzicht, de omzetcijfers van verdachte en de fiscale rapportages van de aangifte inkomstenbelasting 2016 tot en met 2018 en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde valsheid in geschrifte.
Feit 5
Gelet op de bevindingen aangaande de overboekingen door verdachte en zijn bekennende verklaring, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, komt de rechtbank tot de kwalificatie van gewoontewitwassen. De kwalificatie-uitsluitingsgrond is in beginsel slechts van toepassing indien sprake is van het ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ van een uit eigen misdrijf afkomstig geldbedrag. In deze zaak staat vast dat verdachte de gelden ook heeft omgezet en gebruikt en derhalve is de kwalificatie-uitsluitingsgrond dan niet van toepassing. Verdachte heeft gedurende een lange periode een zeer hoog geldbedrag op verschillende manieren witgewassen. Het telkenmale herhalen van die handelingen op zeer regelmatige basis gedurende een lange periode, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420ter Sr.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 31 augustus 2018 tot 20 december 2018 te Goirle meermalen opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan een ander dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel controller onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
meer subsidiair
op tijdstippen in de periode van 20 december 2018 tot en met 2 maart 2020 te Goirle, meermalen (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van 650.103,93 Euro, hebbende hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk
- betalingen in het boekhoudprogramma/betalingssysteem klaargezet, ten behoeve van een zogeheten batch-betaling aan een rechtmatige crediteur en
- vervolgens het rekeningnummer van de rechtmatige crediteur gewijzigd in zijn eigen rekeningnummer [rekeningnummer] en
- vervolgens de door hem klaargezette betalingen/overboekingen ter verdere verwerking en betaling aangeboden aan [naam 5] en/of een medewerker van [benadeelde partij]
waardoor [benadeelde partij] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 2 oktober 2017 te Goirle opzettelijk een geldbedrag (van 12.290,50 Euro), dat toebehoorde aan [naam 1] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn functie, te weten als penningmeester onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
in de periode van 27 november 2018 tot en met 30 augustus 2019 in Nederland, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van meerdere valse en vervalste jaarrekeningen/ jaarstukken 2016, 2017 en 2018 zijnde (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat hij verdachte die jaarrekeningen/ jaarstukken heeft ingediend bij [naam 6] en/of [naam 7] ter verkrijging van een hypotheek ten bedrage van 658.500,00 en 688.400,00 Euro en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, in die jaarrekeningen/jaarstukken heeft vermeld dat verdachte een (jaar)inkomen geniet van 63.073,00 en 119.493,00 en 123.299,00
Euro, terwijl verdachte niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen;
5.
in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 4 april 2020 in Nederland, voorwerpen, te weten geld (811.046,48 Euro en 12.290,50 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en gebruik ervan heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit eigen misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal- en schrijffouten. Die zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie als bijkomende straffen op te leggen een ontzetting uit het recht op uitoefening van beroepen in financiële zin (betaald en onbetaald) voor twee jaar en openbaarmaking van het vonnis. De officier van justitie heeft bij haar strafeis onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de langdurige periode waarin verdachte steeds weer opnieuw misbruik heeft gemaakt van het
in hem gestelde vertrouwen, de vele keuzemomenten, de hoogte van het geldbedrag en de omstandigheid dat zij, anders dan de reclassering, het recidiverisico hoog inschat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat moet worden volstaan met het opleggen van de maximale taakstraf aan verdachte. De verdediging wijst hierbij onder meer op het feit dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd en verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook heeft hij inmiddels een nieuwe baan gevonden. Een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat hij in elk geval voorlopig niet meer aan de met de benadeelde partij overeengekomen terugbetalingsverplichting zal kunnen voldoen, waarbij niemand is gebaat. Verder heeft verdachte een blanco strafblad. De verdediging verzet zich niet tegen het opleggen van een beroepsverbod, maar wel tegen publicatie van het vonnis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering (in dienstbetrekking), oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. Gedurende een periode van ruim 1,5 jaar heeft hij € 12.290,00 verduisterd van basisschool [naam 1] . Hij heeft daarmee zijn positie als penningmeester van de medezeggenschapsraad misbruikt en [naam 1] ernstig financieel gedupeerd.
Niet lang daarna is hij als financieel controller aan de slag gegaan bij het bedrijf van [naam 8] . Slechts twee weken na zijn indiensttreding is hij ook daar begonnen met het verduisteren van gelden. Gedurende drie maanden heeft verdachte € 160.942,55 van zijn werkgever verduisterd. Als financieel controller had verdachte toegang tot de financiële administratie en was hij verantwoordelijk voor de betalingen van facturen. Verdachte heeft via batch-betalingen steeds geldbedragen op zijn eigen bankrekening gestort. Toen door zijn werkgever werd ontdekt dat hij teveel salaris aan zichzelf had uitgekeerd, was hij alleen nog bevoegd om betalingen klaar te zetten. Hoewel zijn werkgever opnieuw vertrouwen in hem had gesteld, heeft verdachte zijn werkgever vervolgens anderhalf jaar lang op slinkse wijze opgelicht voor een totaalbedrag van maar liefst € 650.103,93. Verdachte heeft hiermee zijn werkgever enorme financiële schade toegebracht.
Daarnaast heeft verdachte valsheid in geschrifte gepleegd door valse jaarrekeningen op te stellen, waarbij hij een gedeelte van het uit verduistering en oplichting verkregen geldbedrag heeft opgegeven als inkomen van zijn bedrijf, ter verkrijging van hypotheken. Op deze wijze heeft verdachte twee keer een dure woning gekocht en daarmee ook geld witgewassen. Verder heeft verdachte de met de verduisteringen en oplichting verkregen gelden witgewassen door die gelden te gebruiken voor de verbouwing en inrichting van de door hem gekochte woningen, het voldoen van andere schulden en het leiden van een luxe leven. Verdachte heeft zich bij dit alles kennelijk alleen laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. Dit zijn ernstige vermogensfeiten en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft in de eerste plaats gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatie- punten van het Landelijk Overleg Vakinhoud en Strafrecht (LOVS). Voor fraude, zoals hier aan de orde, is volgens de oriëntatiepunten bij een first offender en een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,00 en € 1.000.000,00, een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het uitgangspunt. Verschillende factoren kunnen volgens de oriëntatiepunten strafverlagend of strafverhogend werken.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank de hoeveelheid van de ernstige vermogensfeiten mee en ook de combinatie van die feiten. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij al een zeer hoog geldbedrag uit de verduisteringen en oplichting had verkregen, waarmee hij de slachtoffers al ernstig heeft gedupeerd, en dat hij dan vervolgens ook nog eens in een groter huis wilde wonen en luxer wilde leven. Verdachte heeft gedurende een lange periode steeds opnieuw wilsbesluiten genomen, waarbij hij geraffineerd te werk is gegaan. Zijn wilsbesluiten hebben enorme consequenties gehad voor de benadeelden, die daar nog altijd onder lijden. Deze grote fraude heeft, zo blijkt uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen, het bedrijf van [naam 8] zelfs op de rand van de afgrond gebracht en bovendien geleid tot geestelijke schade bij zijn werkgever.
Ook weegt de rechtbank als strafverzwarend mee dat verdachte steeds opnieuw misbruik heeft gemaakt van het door de benadeelden in hem gestelde vertrouwen en dat hij niet uit eigen beweging is gestopt. Verder neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij deze frauduleuze delicten heeft gepleegd om onder andere een eerder door hem gepleegde fraude te voldoen. Al vóór deze zaak, had hij zich op wederrechtelijke wijze meer dan een ton toegeëigend van hockeyclub [naam 9] . Die schuld heeft hij afgelost met het geld dat hij bij [naam 8] verduisterde.
De rechtbank acht daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats en kan niet worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dat hij daardoor zijn schuld aan [naam 8] enige tijd niet zal kunnen aflossen is een vervelende consequentie, maar is geen reden om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In strafverlagende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte het laakbare van zijn handelen nu lijkt in te zien en dat hij zich gedurende het onderzoek steeds meewerkend heeft opgesteld.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast zal de rechtbank als bijkomende straf aan verdachte opleggen een ontzetting van het recht om beroepen in financiële zin, betaald en onbetaald, uit te oefenen. In afwijking van de eis van de officier van justitie, zal de rechtbank dit beroepsverbod opleggen voor vijf jaar, omdat het vertrouwen in zijn beroep door hem zodanig ernstig is geschaad dat de rechtbank dit verbod voor die duur gerechtvaardigd acht.
De rechtbank is van oordeel dat van openbaarmaking van het vonnis, zoals door de officier van justitie is gevorderd, naast de ontzetting uit het beroep, geen extra preventieve werking zal uitgaan. De rechtbank ziet daarom geen reden om de openbaarmaking daarvan te gelasten.

7.De benadeelde partijen

7.1
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft ter zitting haar vordering vermeerderd en vordert een materiële schadevergoeding van € 917.256,59 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank constateert dat verdachte bij vonnis van 12 mei 2021 door de burgerlijke rechter is veroordeeld tot betaling aan [naam 2] , [benadeelde partij] , [naam 4] en [naam 3] van een bedrag van € 811.046,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling. Daarnaast is hij veroordeeld tot een nader bij staat op te maken schadevergoeding. Dit vonnis is ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Verder constateert de rechtbank dat verdachte en [benadeelde partij] inmiddels overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de door [benadeelde partij] geleden schade, waarbij de vordering is verhoogd tot het overeengekomen bedrag van € 917.256,59.
Gelet op het feit dat de benadeelde partij reeds een executoriale titel heeft verkregen bij de burgerlijke rechter voor wat betreft de vordering tot € 811.046,48 en de wettelijke rente vanaf 10 april 2020, en voor het meerdere overeenstemming is bereikt tussen verdachte en de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal bepalen dat de partijen elk hun eigen proceskosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
Een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering staat niet in de weg aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Hoewel de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f Sr, in beginsel was bedoeld om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van een schadevergoeding en van rechtspersonen mag worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om de vordering te incasseren, ziet de rechtbank in dit geval voldoende reden om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de ontwikkelingen op dit punt in de rechtspraak en het feit dat het een familiebedrijf is.
Vast staat dat de benadeelde partij schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. De schade is een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde handelingen. Verdachte is naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het tussen verdachte en de benadeelde partij overeengekomen schadebedrag van € 917.256,59. Dit betekent dat het CJIB de inning van deze vordering zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel, waarbij aangenomen wordt dat de gijzeling alleen wordt toegepast als verdachte niet
wilbetalen en niet als hij niet
kanbetalen.
Wettelijke rente
Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 23 januari 2022, de datum van de schadestaatprocedure.
7.2
[naam 8]
De benadeelde partij [naam 8] vordert een immateriële schadevergoeding van € 500,00 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [naam 8] , als eigenaar van de getroffen bedrijven, en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partij te vergoeden.
Uit de ter terechtzitting door de benadeelde partij gegeven toelichting op de vordering, alsmede de brieven van de huisarts en de psycholoog, is de rechtbank voldoende gebleken dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ten slotte zal de rechtbank de wettelijke rente over dat bedrag toewijzen vanaf 2 april 2020, de datum waarop de aangifte is gedaan.
Proceskosten
Voorts zal de rechtbank de gevorderde proceskosten toewijzen. De rechtbank begroot deze proceskosten op twee punten (1 punt voor het opstellen van het voegingsformulier en 1 punt voor de zitting) van het thans geldende liquidatietarief van € 478,00 per punt. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 956,00 toewijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 225, 321, 322, 326, 339 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep
onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2, meer subsidiair: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3: verduistering;
feit 4: opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel
225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd;
feit 5: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in verzekeringheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- ontzet verdachte van het recht om
beroepen in financiële zin,
betaald en onbetaald, uit te oefenen voor
vijf jaar;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijkin de vordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 8]van
€ 500,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam 8] voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 956,00.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij](feit 1 en feit 2)
€ 917.256,59te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
355 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 8](feit 1 en feit 2)
€ 500,00te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. N.C. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2022.