ECLI:NL:RBZWB:2022:6182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
02/289954-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 2001, werd veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van een meisje van 14 jaar. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de jongvolwassen leeftijd van de verdachte, het tijdsverloop sinds het delict en de negatieve impact die de beschuldigingen op zijn leven hadden gehad. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op, met een proeftijd van twee jaar, en wees een schadevergoeding van € 1.000,00 toe aan de benadeelde partij, het slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 oktober 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen ontuchtig waren, gezien het leeftijdsverschil en het ontbreken van een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen redenen waren om de strafbaarheid van de verdachte uit te sluiten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/289954-21
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenbergen, advocate te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] behandeld.
[slachtoffer] zal hierna, zoals ook op de zitting is gedaan, worden aangeduid met [slachtoffer] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 bij [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelen heeft verricht, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met de destijds veertienjarige [slachtoffer] . Verdachte was op dat moment achttien jaar. Er was dan ook geen sprake van een gering leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . Zij hadden geen affectieve relatie en ook is niet gebleken dat er sprake was van gelijkwaardigheid in seksuele ontwikkeling. Gelet op deze omstandigheden acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat de tenlastegelegde seksuele handelingen ontuchtig zijn. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft, toen hij net achttien jaar was, seksuele handelingen verricht samen met de destijds veertienjarige [slachtoffer] . De verklaring van [slachtoffer] over de seksuele handelingen is onvoldoende betrouwbaar en dient te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte en [slachtoffer] hadden een vriendschappelijke relatie. Zij hebben allebei al eerder seksuele ervaringen gehad en [slachtoffer] oogde ouder dan veertien jaar. Tussen hen is sprake van een gering leeftijdsverschil. De seksuele handelingen hebben bovendien vrijwillig plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen de seksuele handelingen niet worden aangemerkt als ontuchtig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
Bescherming personen tussen de twaalf en zestien jaar
In artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat het niet is toegestaan om met iemand tussen de twaalf en zestien jaar ontuchtige handelingen te plegen, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De wetgever heeft met dit artikel bedoeld de seksuele integriteit van personen beneden de leeftijd van zestien jaar te beschermen, omdat zij in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag hierin te overzien. Ook moeten deze personen worden beschermd tegen de verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Ontuchtige handelingen
Het begrip ‘ontuchtige handelingen’ heeft een andere betekenis dan ‘seksuele handelingen’. Bij ontuchtige handelingen in juridische zin moet het gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, anders gezegd: de meerderheidsopvatting over wat wel en niet aanvaardbaar is als het gaat om seksuele handelingen tussen en met jongeren. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en in strijd met de sociaal-ethische norm hangt af van de omstandigheden van het geval. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in het algemeen niet te geven. Een seksueel contact met een jeugdig persoon tussen de twaalf en zestien jaar is in de regel ontuchtig, omdat jeugdigen worden geacht in het algemeen onvoldoende in staat te zijn hierover weloverwogen keuzes te maken. Onder omstandigheden kan echter aan de seksuele handelingen met een jeugdige tussen de twaalf en zestien jaar het ontuchtige karakter ontbreken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen én die een affectieve relatie met elkaar hebben. Er moet dan sprake zijn van een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Er mag geen aanleiding zijn om aan te nemen dat de jeugdige de handelingen tegen zijn/haar zin heeft verricht of een ondergeschikte positie ten opzichte van de verdachte heeft gehad. Aan het ontbreken van een affectieve relatie kan betekenis worden toegekend. Voor het oordeel of een seksuele handeling wel of niet ontuchtig is, is niet van belang of de jeugdige het initiatief tot de seksuele handeling heeft genomen of heeft ingestemd met het verrichten van de seksuele handeling. Ook is niet van belang of een jeugdige er ouder uit zag dan zijn/haar leeftijd. Ook onder die omstandigheden kan een seksuele handeling ontuchtig zijn.
Uit het voorgaande vloeit voort dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, het in belangrijke mate aankomt op de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Hiervoor heeft de rechtbank gekeken naar de inhoud van het dossier.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
Anders dan de verdediging, neemt de rechtbank bij de weging en waardering van de omstandigheden van het geval ook de verklaring van [slachtoffer] mee. De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen, namelijk dat zij werd gedwongen seksuele handelingen te ondergaan en te plegen, in geen enkel ander bewijsmiddel steun vindt. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat haar hele verklaring daarmee onbetrouwbaar is en uitgesloten moet worden van het bewijs. Haar verklaring wordt, waar het gaat over welke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, ondersteund door de verklaring van verdachte en de overige stukken in het dossier. Daarom zal de rechtbank de verklaring op die onderdelen wel voor het bewijs gebruiken.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] in augustus 2019 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, eruit bestaande dat verdachte zijn penis in de mond en vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Verdachte was op dat moment achttien jaar. [slachtoffer] was destijds veertien jaar.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of voornoemde seksuele handelingen moeten worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 Sr, anders gezegd: of de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm of dat in dit geval het ontuchtige karakter ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat verdachte en [slachtoffer] elkaar in augustus 2019 binnen een vriendengroep hebben leren kennen. Zij kenden elkaar dus kort en er was tussen hen geen sprake van een affectieve relatie. Zij hebben vervolgens in een kort tijdsbestek twee keer seks met elkaar gehad. De eerste keer hebben verdachte en [slachtoffer] , in het bijzijn van een ander, seks gehad bij [slachtoffer] op haar slaapkamer. De tweede keer was in een tent in het bijzijn van drie anderen. Toen heeft [slachtoffer] verdachte gepijpt en hebben zij gemeenschap gehad. Van een situatie, waarin jongeren in het kader van een reguliere seksuele ontwikkeling één op één experimenteren met elkaar op het gebied van seks, is bij verdachte en [slachtoffer] toen geen sprake geweest. Uit het dossier blijken ook geen andere omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] gezien kunnen worden als experimenteren op seksueel gebied tussen twee jongeren. Hier komt bij dat de rechtbank in het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten ziet om tot het oordeel te komen dat de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] duidt in beginsel al op ongelijkwaardigheid, nu iemand van achttien jaar in een andere levensfase verkeert dan iemand van veertien jaar. Dit wordt ook door verdachte beaamd. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij nooit seks zou hebben met een veertienjarige en dat hij er niet vrolijk van zou worden als hij een dochter van veertien jaar zou hebben die thuis komt met een jongen van achttien jaar, dat is dan nog een klein kind. Dat verdachte en [slachtoffer] allebei al eerder seksuele ervaringen hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van seksueel contact op basis van gelijkwaardigheid. Hierbij speelt ook een rol dat verdachte en [slachtoffer] geen affectieve relatie hadden.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] in deze omstandigheden niet aan de sociaal-ethische norm voldoen. De seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] zijn als ontuchtig aan te merken in de zin van artikel 245 Sr. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 te Hoek, gemeente Terneuzen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina en de mond van die [slachtoffer] gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het feit was verdachte net achttien jaar en woonde nog bij zijn moeder. Hij was dus nog niet zelfstandig. Een rechterlijk pardon is passend. Er is enkel sprake geweest van pubergedrag, dat zich uitte in het ontdekken van seksuele handelingen met wederzijds goedvinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in augustus 2019 op achttienjarige leeftijd tweemaal schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met de destijds veertienjarige [slachtoffer] . Hij heeft zijn penis in de vagina en mond van [slachtoffer] gebracht, terwijl hierbij anderen aanwezig waren. Verdachte had zich gelet op het leeftijdsverschil van vier jaar van dit soort gedragingen moeten onthouden. Door het plegen van de ontuchtige handelingen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, onder deze omstandigheden, schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid en de seksuele ontwikkeling van jeugdigen. Het is daarom dan ook van belang dat jeugdigen, ook in een veranderende tijdsgeest, nog steeds bescherming genieten van artikel 245 Sr.
Door de verdediging is aan de rechtbank verzocht om ambtshalve het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de persoonlijkheid van verdachte, zoals daarvan gebleken is uit het dossier en het verhandelde ter zitting, en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is gepleegd onvoldoende aanleiding bestaat in het licht van het wegingskader om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Bovendien is ook niet gebleken dat pedagogische beïnvloeding bij verdachte mogelijk of noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank wel in sterke mate rekening gehouden met de jongvolwassen leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De ontuchtige handelingen hebben bovendien drie jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank weegt dit tijdsverloop in het voordeel van verdachte mee. Na dit feit heeft verdachte geen politie- en justitiecontacten meer gehad en hij heeft inmiddels zijn leven op orde. De moeder van verdachte heeft middels een brief aangegeven dat verdachte destijds een moeilijke tijd heeft gehad, maar dat hij na dit feit een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat daarvan sprake is, leidt de rechtbank ook af uit de omstandigheden dat verdachte op dit moment een eigen huis, twee honden en een baan heeft.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen gegronde reden is voor een rechterlijk pardon. De ernst van het bewezenverklaarde is niet gering en de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, geven de rechtbank geen aanleiding om het rechterlijk pardon toe te passen. Wel houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het gevolg dat verdachte na dit feit door mensen in Terneuzen en op social media - ten onrechte - werd aangesproken als verkrachter.
De rechtbank is van oordeel dat een straf dient te volgen om de ernst van het bewezenverklaarde feit tot uitdrukking te brengen. De voornoemde omstandigheden geven echter aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en te volstaan met een voorwaardelijke straf. Alles overwegend legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij [slachtoffer]

vordert een schadevergoeding van € 4.449,38, bestaande uit € 449,38 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde feit een zodanige ernstige inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , dat reeds hieruit volgt dat sprake is van aantasting van de persoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade en bepaalt deze op € 1.000,00. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor de overige gevorderde materiële en immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gevorderde deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2022.
Mr. Brouwer, mr. Los en mr. Andraws zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.