4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/084483-22
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 1] op 8 december 2021 in de achtertuin van haar woning aan [adres 1] bij haar pols/onderarm heeft vastgepakt en haar heeft geduwd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk handelde toen hij [slachtoffer 1] bij de pols/onderarm vastpakte en haar duwde. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte boos en agressief was. Hij wilde weten waar zijn zoon was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer 1] zo bij haar pols/onderarm te pakken en te duwen, op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel bij [slachtoffer 1] . De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van opzet.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mishandeling.
Feit 2De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
02/111673-22
Feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en zo ja, of dat vormverzuim ertoe moet leiden dat de resultaten van dat onderzoek, die door het verzuim zijn verkregen, ingevolge het bepaalde in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b Sv, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit.
Het onderzoek in de onderhavige zaak is gestart naar aanleiding van een door de politie op 3 mei 2022 ontvangen MMA-melding met de tekst:
‘ [naam] , die woonachtig is te [plaats] , draagt een vuurwapen bij zich. [naam] is rapper, zijn rapnaam is: [rapnaam] . [naam] is ca. 35 jaar oud, mogelijk verblijft hij af en toe in een instelling Emergis te Goes’.De MMA-melding bevatte tevens een verwijzing naar een rapvideo op YouTube. Verdachte werd op de rapvideo herkend. Blijkens onderzoek in de BRP bleek verdachte inderdaad in een woning van Emergis in Goes te verblijven. Ook bleek verdachte antecedenten te hebben op het gebied van wapenbezit.
Bovengenoemde MMA-melding is met de officier van justitie besproken. Zij gelastte daarop de doorzoeking van de woning op grond van de Wet wapens en munitie. Op 5 mei 2022 is de woning van verdachte binnengetreden, alwaar het vuurwapen met bijbehorende munitie is gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de MMA-melding voldoende concrete informatie bevatte over de aard van het strafbare feit, de tijd en plaats daarvan en degene die daarbij betrokken zou zijn, en in combinatie met de nader verkregen gegevens een voldoende grondslag vormde voor een verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie en aldus voor het verlenen van een machtiging om op grond van de Wet wapens en munitie de woning van verdachte te doorzoeken. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat verdachte hem op 28 mei 2022 in Oost-Souburg heeft bedreigd met de woorden: ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’, ‘Jij bent de volgende’, ‘Ik ga je schieten’, ‘Ik ga je levenslang lastig vallen’ en ‘Jij had dit kunnen voorkomen’.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de woorden ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’ heeft geuit. Deze uitlating acht de rechtbank daarmee bewezen.
Aangezien verdachte de overige bewoordingen stellig heeft ontkend, moet worden beoordeeld of het dossier voldoende steunbewijs bevat ten aanzien van deze bewoordingen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Deze bewoordingen zijn op het filmpje dat [slachtoffer 2] van het voorval heeft gemaakt niet te horen en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij dit verdachte niet hebben horen zeggen. Nu ondersteunend bewijs ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken van deze bewoordingen.
De rechtbank acht, zoals overwogen, wel bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’. De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitlating geen strafbare bedreiging oplevert. Het dreigen met een klap kan immers hooguit worden gezien als een bedreiging met een eenvoudige mishandeling, welke bedreiging op grond van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet strafbaar is. Dat brengt mee dat verdachte ook in zoverre van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte derhalve integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen – kort samengevat – het volgende worden vastgesteld. Op 28 mei 2022 is verdachte naar de woning van [slachtoffer 3] aan de [adres 2] is gegaan om verhaal te halen. Verdachte was op dat moment boos en agressief. Voor de deur van de woning heeft er vervolgens een vechtpartij plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen en gestompt, hem in zijn arm heeft gebeten en hem met een mesje in zijn been heeft gestoken.
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die van meet af aan de confrontatie met [slachtoffer 3] heeft opgezocht door onuitgenodigd en onaangekondigd met vier vrienden naar [slachtoffer 3] toe te gaan. Daarbij heeft verdachte een mesje meegenomen. Na een eerste confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer 3] heeft verdachte voor de deur van de woning van [slachtoffer 3] een gevechtshouding aangenomen en op agressieve wijze naar [slachtoffer 3] geroepen: ‘Kom dan, kom dan’. Hij heeft vervolgens een mesje gepakt. [slachtoffer 3] stond op dat moment in een afwachtende houding. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdedigend’, maar – naar de kern bezien – als uitdagend en aanvallend. Als er al sprake zou zijn geweest van een aanval van [slachtoffer 3] , dan had verdachte alle gelegenheid gehad om weg te lopen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mishandeling.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] ook tegen een glazen deur heeft geduwd. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat het is gegaan zoals [slachtoffer 2] heeft verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.