ECLI:NL:RBZWB:2022:6181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
02/084483-22; 02/111673-22 en 02/137525-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, belediging en wapenbezit met vrijspraak voor bedreiging

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee mishandelingen, belediging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft meerdere incidenten, waaronder mishandeling van [slachtoffer 1] op 8 december 2021 en het voorhanden hebben van een vuurwapen op 5 mei 2022. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer en dat de MMA-melding voldoende concreet was om de doorzoeking van de woning van de verdachte te rechtvaardigen. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 2] omdat de uitlatingen niet als strafbare bedreiging konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar heeft wel bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor haar woning. De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/084483-22; 02/111673-22 en 02/137525-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag verdachte] 1986 te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De politierechter heeft op de zitting van 31 augustus 2022 de zaken met de hierboven vermelde parketnummers gevoegd en overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering naar de meervoudige kamer verwezen. De zaken zijn vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/084483-22
feit 1; op 8 december 2021 [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:op 8 december 2021 [slachtoffer 1] heeft beledigd;
02/111673-22feit 1:op 5 mei 2022 een pistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2:op 28 mei 2022 [slachtoffer 2] met de dood of zware mishandeling heeft bedreigd;
feit 3:op 28 mei 2022 [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/084483-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich op de aangifte van [slachtoffer 1] , die wordt ondersteund door de foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Ten aanzien van feit 2 baseert hij zich op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
02/111673-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich op de bevindingen van de politie over het wapen en de munitie die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, het wapenrapport en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feiten 2 en 3 baseert hij zich op de verklaringen van [slachtoffer 2] bij de politie en de rechter-commissaris, de foto’s van het letsel van [slachtoffer 3] en het filmpje dat [slachtoffer 2] met zijn telefoon van het voorval heeft gemaakt, waarop te horen is dat verdachte tegen [slachtoffer 2] zegt 'Wat film je, jou klap ik dalijk ook' en te zien is dat verdachte agressief is, [slachtoffer 3] uitdaagt en een mesje uit zijn broekzak pakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/084483-22
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van pijn of letsel bij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich slechts willen onttrekken aan de situatie en [slachtoffer 1] daarom beetgepakt en met haar armen naar achteren bewogen.
Ten aanzien van het bij de pols/onderarm vastpakken merkt de verdediging nog op dat [slachtoffer 1] stellig heeft verklaard dat verdachte haar bij haar linker pols heeft gepakt, terwijl op de foto’s een lichte verkleuring op de rechter pols te zien is, en dat de verbalisant ter plaatse geen zichtbaar letsel aan de pols van [slachtoffer 1] heeft gezien.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte daarover een bekennende verklaring heeft afgelegd.
02/111673-22
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat het binnentreden in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest. De verbalisanten hebben de woning van verdachte betreden op basis van een machtiging die niet had mogen worden afgegeven. De grondslag voor de machtiging was uitsluitend een MMA-melding, die niet meer inhield dan een voornaam, een rapperbijnaam, een leeftijd en een adres. Weliswaar kan anonieme informatie als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek worden gebruikt, maar die informatie moet dan wel voldoende concreet en specifiek zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op basis van alleen die informatie had de machtiging niet mogen worden afgegeven. Dit leidt tot een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Als gevolg hiervan is een inbreuk gemaakt op verdachtes recht op privacy. Hierdoor zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde in dusdanig ernstige mate geschonden dat er niet langer sprake kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hetgeen tot bewijsluitsluiting van het aangetroffen vuurwapen met bijbehorende munitie en daarmee tot vrijspraak dient te leiden.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 en bepleit vrijspraak. Op grond van de stukken in het dossier kan slechts worden vastgesteld dat verdachte tegen aangever [slachtoffer 2] heeft gezegd ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’. Die uitlating is inhoudelijk gezien geen strafrechtelijke bedreiging.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 3 tenlastegelegde, voor zover het ziet op het duwen van [slachtoffer 3] tegen een glazen deur en het steken in het been van [slachtoffer 3] , wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de overige handelingen wordt verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft zich noodzakelijkerwijs moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 3] . Nadat [slachtoffer 3] verdachte ineens sloeg en vastpakte, besloot verdachte een bokshouding aan te nemen om [slachtoffer 3] af te schrikken. Van belang is dat de verdediging geboden was, omdat [slachtoffer 3] veel groter en breder dan verdachte is, hem direct aanviel en verdachte niet kon vluchten. Gelet hierop meende verdachte dat hij in levensgevaar was door de handelingen van [slachtoffer 3] , waardoor het noodzakelijk was om zichzelf te beschermen. Verdachte heeft vervolgens proportioneel gehandeld, gelet op het geweld dat tegen hem werd gebruikt. Hij daagde [slachtoffer 3] uit en nam daarbij een bokshouding aan in de hoop dat [slachtoffer 3] hem met rust zou laten en het gevecht niet verder aan zou gaan. Hij pakte een mesje omdat hij dacht dat [slachtoffer 3] gewapend was maar borg dit weer op toen hij zag dat [slachtoffer 3] geen wapen bij zich had. [slachtoffer 3] vervolgde daarop echter de aanval en duwde verdachte door een raam. Verdachte probeerde [slachtoffer 3] van zich af te krijgen door hem onder meer te bijten. Het mesje is niet gebruikt als middel om [slachtoffer 3] te verwonden, maar als een middel om te kunnen ontkomen aan de situatie. Verdachte dient dan ook ontslagen te worden van alle rechtsvervolging op grond van noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/084483-22
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 1] op 8 december 2021 in de achtertuin van haar woning aan [adres 1] bij haar pols/onderarm heeft vastgepakt en haar heeft geduwd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk handelde toen hij [slachtoffer 1] bij de pols/onderarm vastpakte en haar duwde. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte boos en agressief was. Hij wilde weten waar zijn zoon was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer 1] zo bij haar pols/onderarm te pakken en te duwen, op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel bij [slachtoffer 1] . De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van opzet.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mishandeling.
Feit 2De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
02/111673-22
Feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en zo ja, of dat vormverzuim ertoe moet leiden dat de resultaten van dat onderzoek, die door het verzuim zijn verkregen, ingevolge het bepaalde in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b Sv, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit.
Het onderzoek in de onderhavige zaak is gestart naar aanleiding van een door de politie op 3 mei 2022 ontvangen MMA-melding met de tekst:
‘ [naam] , die woonachtig is te [plaats] , draagt een vuurwapen bij zich. [naam] is rapper, zijn rapnaam is: [rapnaam] . [naam] is ca. 35 jaar oud, mogelijk verblijft hij af en toe in een instelling Emergis te Goes’.De MMA-melding bevatte tevens een verwijzing naar een rapvideo op YouTube. Verdachte werd op de rapvideo herkend. Blijkens onderzoek in de BRP bleek verdachte inderdaad in een woning van Emergis in Goes te verblijven. Ook bleek verdachte antecedenten te hebben op het gebied van wapenbezit.
Bovengenoemde MMA-melding is met de officier van justitie besproken. Zij gelastte daarop de doorzoeking van de woning op grond van de Wet wapens en munitie. Op 5 mei 2022 is de woning van verdachte binnengetreden, alwaar het vuurwapen met bijbehorende munitie is gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de MMA-melding voldoende concrete informatie bevatte over de aard van het strafbare feit, de tijd en plaats daarvan en degene die daarbij betrokken zou zijn, en in combinatie met de nader verkregen gegevens een voldoende grondslag vormde voor een verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie en aldus voor het verlenen van een machtiging om op grond van de Wet wapens en munitie de woning van verdachte te doorzoeken. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat verdachte hem op 28 mei 2022 in Oost-Souburg heeft bedreigd met de woorden: ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’, ‘Jij bent de volgende’, ‘Ik ga je schieten’, ‘Ik ga je levenslang lastig vallen’ en ‘Jij had dit kunnen voorkomen’.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de woorden ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’ heeft geuit. Deze uitlating acht de rechtbank daarmee bewezen.
Aangezien verdachte de overige bewoordingen stellig heeft ontkend, moet worden beoordeeld of het dossier voldoende steunbewijs bevat ten aanzien van deze bewoordingen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Deze bewoordingen zijn op het filmpje dat [slachtoffer 2] van het voorval heeft gemaakt niet te horen en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij dit verdachte niet hebben horen zeggen. Nu ondersteunend bewijs ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken van deze bewoordingen.
De rechtbank acht, zoals overwogen, wel bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: ‘Wat film je, jou klap ik dalijk ook’. De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitlating geen strafbare bedreiging oplevert. Het dreigen met een klap kan immers hooguit worden gezien als een bedreiging met een eenvoudige mishandeling, welke bedreiging op grond van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet strafbaar is. Dat brengt mee dat verdachte ook in zoverre van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte derhalve integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen – kort samengevat – het volgende worden vastgesteld. Op 28 mei 2022 is verdachte naar de woning van [slachtoffer 3] aan de [adres 2] is gegaan om verhaal te halen. Verdachte was op dat moment boos en agressief. Voor de deur van de woning heeft er vervolgens een vechtpartij plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen en gestompt, hem in zijn arm heeft gebeten en hem met een mesje in zijn been heeft gestoken.
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die van meet af aan de confrontatie met [slachtoffer 3] heeft opgezocht door onuitgenodigd en onaangekondigd met vier vrienden naar [slachtoffer 3] toe te gaan. Daarbij heeft verdachte een mesje meegenomen. Na een eerste confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer 3] heeft verdachte voor de deur van de woning van [slachtoffer 3] een gevechtshouding aangenomen en op agressieve wijze naar [slachtoffer 3] geroepen: ‘Kom dan, kom dan’. Hij heeft vervolgens een mesje gepakt. [slachtoffer 3] stond op dat moment in een afwachtende houding. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdedigend’, maar – naar de kern bezien – als uitdagend en aanvallend. Als er al sprake zou zijn geweest van een aanval van [slachtoffer 3] , dan had verdachte alle gelegenheid gehad om weg te lopen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mishandeling.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] ook tegen een glazen deur heeft geduwd. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat het is gegaan zoals [slachtoffer 2] heeft verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/084483-22
1
op 8 december 2021 te Heinkenszand, gemeente Borsele [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze bij de pols/onderarm vast te pakken en vervolgens te duwen;
2
op 8 december 2021 te Heinkenszand, gemeente Borsele, opzettelijk [slachtoffer 1] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "Je bent een hoer" en "Hoer";
02/111673-22
1
op 5 mei 2022, te Goes, een wapen van categorie III, onder 1°, van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool (merk GECO, kaliber 4) waarvan de originele loop is vervangen door een geheel nieuwe loop (welke loop is geschikt om hagelpatronen van het kaliber 12 te bevatten), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, niet vallende onder categorie II sub 2°, 3° en 6° en bijbehorende munitie van categorie III, te weten een hagelpatroon (merk RWS/GECO Rottweil, type Stern, kaliber 12) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3
op 28 mei 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die van [slachtoffer 3] te slaan en te stompen en in de arm van die van
[slachtoffer 3] te bijten en eenmaal in het been te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor [adres 1] en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en verder een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdediging verzet zich niet tegen het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor [adres 1] en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Verdachte is bereid zich aan deze voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen, een belediging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
Verdachte is op 8 december 2021 naar de woning van zijn ex-schoonmoeder [slachtoffer 1] gegaan om te vragen waar zijn zoontje was. Toen hij niet het gewenste antwoord kreeg, werd hij boos, schold hij [slachtoffer 1] uit, pakte hij haar vast bij haar pols/onderarm en duwde hij haar. Op 28 mei 2022 is verdachte naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan. Hij wilde verhaal halen omdat [slachtoffer 3] hem op internet belachelijk had gemaakt en had gezegd dat hij een slechte vader was. Hij heeft [slachtoffer 3] vervolgens voor de deur van zijn eigen woning geslagen, hem in zijn arm gebeten en hem met een mesje in zijn been gestoken.
Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de slachtoffers en een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en psychische integriteit. Dergelijke feiten leiden bovendien tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen, maar bij de gehele samenleving. De feiten hebben zich afgespeeld in de achtertuin van en voor de woning van de slachtoffers, in een woonwijk en op klaarlichte dag.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het geladen vuurwapen lag in een nektasje in de slaapkamer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen van een familielid had gekregen en voor zijn eigen veiligheid had.
Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen en vormt een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot het gebruik daarvan, met alle – vaak onherstelbare – gevolgen van dien.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van het rapport van de reclassering van 7 oktober 2022 dat over verdachte is opgesteld. Uit het rapport blijkt dat er sprake is van een langlopend conflict tussen verdachte en de familie van zijn ex-vriendin, omdat hij zijn zoontje niet mag zien. Verdachte is de afgelopen periode actief op zoek geweest naar zijn zoontje, die met zijn moeder naar het buitenland is vertrokken. Verdachte meent dat hij recht heeft om zijn zoontje te zien. Verdachte ging in het verleden veelal om met personen uit het criminele circuit. Hij heeft vijf jaar geleden, toen hij zijn ex-vriendin leerde kennen, besloten het roer om te gooien. Verdachte heeft inmiddels met hulp van Emergis op een aantal leefgebieden vooruitgang geboekt. Omdat verdachte kampt met een gebrekkige agressie- en impulsbeheersing en niet beschikt over vaardigheden en eigenschappen om gezonde relaties te onderhouden en om te gaan met tegenslagen en conflictsituaties, blijft hij telkens weer met politie en justitie in aanraking komen. Het risico op recidive wordt daarom ingeschat als hoog. Ondanks dat eerdere interventies niets hebben opgeleverd, in medio 2022 nog een behandeltraject in een gedwongen kader negatief werd beëindigd en de reclassering twijfels heeft bij de motivatie van verdachte, is zij bereid hem nog een allerlaatste kans te geven. Verdachte doet pogingen om zijn leven anders in te richten en lijkt te beseffen dat hij veel te verliezen heeft en dat zijn gedrag in de zoektocht naar zijn zoontje tot op heden niets heeft opgeleverd. Hij lijkt oprecht over te komen wanneer hij aangeeft het voortaan anders te zullen doen en mee te zullen werken aan begeleiding. Om die reden wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie.
De rechtbank neemt dit advies over. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om mee te werken met de reclassering en inmiddels in te zien dat hij baat kan hebben bij begeleiding in een verplicht kader. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte een allerlaatste kans te geven om zijn leven te beteren middels een hulptraject van de reclassering.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als uitgangspunt reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank weegt daarbij in strafverzwarende zin mee dat het vuurwapen geladen was en binnen handbereik in de woning van verdachte lag.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Met dit voorwaardelijke strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt dit voorwaardelijke strafdeel het opleggen van bijzondere voorwaarden en verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk. De rechtbank zal aan de bijzondere voorwaarden ook een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor [adres 1] toevoegen, zoals door de officier van justitie is verzocht.
De rechtbank zal bevelen dat het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte blijft volhouden dat hem onrecht wordt aangedaan en dat zijn zoontje bij hem wordt weggehouden. Dit in combinatie met de aard en de ernst van de feiten maakt dat er ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen of zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] .

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 546,87 voor feiten 1 en 2 (parketnummer 02/084483-22), waarvan € 46,87 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 41 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 17 februari 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij dit niet opportuun acht nu de vordering tot tenuitvoerlegging al eerder is toegewezen en uit alles blijkt dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geëxecuteerd gaat worden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder hem onder parketnummer 02/111673-22 onder 2 tenlastegelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/084483-22
feit 1:mishandeling;
feit 2:eenvoudige belediging;
02/111673-22
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland aan de Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan de training (gedragsinterventie) cognitieve vaardigheden (CoVa) of een soortgelijke training, te bepalen door de reclassering. De training CoVa helpt deelnemers om controle over hun te gedrag te hebben. Zij leren impulsief gedrag te beheersen en zelf problemen op te lossen. De CoVa-training in groepsverband bestaat uit drie individuele sessies van één uur en twaalf groepssessies van twee uur en wordt in regio Zeeland verzorgd door Reclassering Nederland;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats 2] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [adres 1] . De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat het aan de voorwaardelijke straf verbonden contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2022.
Mr. J.C.A.M. Los, mr. T.M. Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.