ECLI:NL:RBZWB:2022:6156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
21-013284
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand na sepot van strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, geboren in 1997, die woonachtig is in Roosendaal. Het verzoekschrift, ingediend op 26 augustus 2021, betreft de toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 897,82, alsmede een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De zaak van verzoeker was geseponeerd door het Openbaar Ministerie op 28 mei 2021, omdat er sprake was van recente bestraffing, maar niet vanwege een gebrek aan bewijs. Verzoeker ontkende de verdenking van witwassen en had een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld dat in beslag was genomen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 26 januari 2022 zijn zowel de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, als de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. M. Broere, gehoord. Verzoeker was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte vergoeding toe te kennen, aangezien de verdenking niet leidde tot een veroordeling en het in beslag genomen geld inmiddels aan verzoeker was teruggegeven. De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding toegewezen, in totaal € 1.577,82. De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier mr. S. Zuidhof en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02/139292-21
rk-nummer: 21-013284
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 26 augustus 2021, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. Broere, Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 897,82, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00;
  • de kennisgeving sepot van 28 mei 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 26 januari 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en mr. M. Broere als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat hij werd verdacht van het plegen van een misdrijf. De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel doordat het Openbaar Ministerie de zaak op 28 mei 2021 onvoorwaardelijke heeft geseponeerd. Verzoeker verzoekt om toekenning van een vergoeding van € 897,82 voor kosten van rechtsbijstand. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak geseponeerd omdat sprake zou zijn van recente bestraffing. Uit het dossier blijkt echter dat geen sprake is van een zaak waarbij buiten redelijke twijfel uiteindelijk tot een oplegging van straf of maatregel was overgegaan. Er zijn daarom gronden van billijkheid aanwezig om de verzochte vergoeding toe te kennen. Deze maatstaf is in de jurisprudentie erkend. Verzoeker ontkent het plegen van witwassen, heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld en heeft aangegeven die verklaring nader te zullen onderbouwen, maar heeft daar niet de mogelijkheid toe gekregen. Indien wordt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat het Openbaar Ministerie een veroordeling zou verwachten, dan is dat toegepaste criterium niet in lijn met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de onschuldpresumptie. Verder vraagt verzoeker om toekenning van de forfaitaire vergoeding ter hoogte van € 340,00 voor het opstellen en het indienen van onderhavig verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand moet worden afgewezen. De zaak is geseponeerd in verband met recente bestraffing, hetgeen een beleidssepot is. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij het billijkheidsoordeel ook kan worden betrokken in hoeverre de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zichzelf heeft te wijten. Uit het strafdossier blijkt dat de verdenking jegens verzoeker is ontstaan naar aanleiding van het vinden van een grote hoeveelheid contant geld in de woning van zijn vriendin. De politie heeft de woning betreden ter aanhouding van verzoeker in verband met een incident waarbij is gedreigd met een vuurwapen en waarbij geweld is gebruikt alsmede ter doorzoeking in het kader van de Wet Wapens en Munitie. De rechter-commissaris heeft een machtiging afgegeven voor het doorzoeken van de woning. Verzoeker heeft over het geld verklaard dat hij dit zou bewaren voor een vriend uit België. Verzoeker wil verder geen namen noemen en kan niet aantonen dat het geld op legitieme wijze is verkregen. Op dat moment ontstaat de verdenking witwassen. De zaak is niet geseponeerd wegens een gebrek aan bewijs, maar omdat recente bestraffing vervolging niet noodzakelijk maakte. Gelet op het voorgaande zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand, nu verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij die kosten heeft moeten maken. Nu het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand dient te worden afgewezen, komt volgens vaste jurisprudentie ook de verzochte forfaitaire vergoeding voor het opstellen en in het indienen van het verzoekschrift niet voor vergoeding in aanmerking.
In raadkamer is namens verzoeker aangevoerd dat in geval van een beleidssepot dient te worden beoordeeld of zich de situatie voordoet dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker zou hebben geleid. Er kan op basis van het summiere onderzoek niet worden gezegd dat dat het geval is. Het Openbaar Ministerie heeft geen onderzoek meer gedaan. Er heeft geen verhoor plaatsgevonden en er is geen witwasbrief naar verzoeker gestuurd. Er is een begin van een verklaring gegeven die verder moest worden uitgediept.
In raadkamer heeft de officier van justitie bevestigd dat de gelden waarop de verdenking tot witwassen was gericht, inmiddels aan verdachte zijn teruggegeven.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In raadkamer is gebleken dat het in beslag genomen geldbedrag en de in beslag genomen overige goederen aan verzoeker zijn teruggegeven. Daarmee kan niet worden gezegd dat de verdenking van het witwassen van deze goederen tot een veroordeling zou hebben geleid en dat het feit van de verdenking aan verdachte moet worden toegerekend.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 897,82is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.577,82, bestaande uit:
- € 897,82 aan kosten van rechtsbijstand en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.577,82zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Beheer Derdengelden Van Asselt & Broere Strafrechtadvocaten , onder vermelding van [verzoeker] ”.
Deze beslissing is op 9 februari 2022 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).