ECLI:NL:RBZWB:2022:6152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
02-028733-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dwang en seksuele handelingen, bewezenverklaring van mishandeling, bedreiging en diefstal met taakstraf als straf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting, dwang, mishandeling, bedreiging en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 2, die betrekking hadden op dwang en seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, hoewel betrouwbaar en geloofwaardig, onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat er niet voldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen van verkrachting en dwang.

Wel heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging en diefstal. De verdachte heeft op 23 maart 2019 in Roosendaal [slachtoffer 2] mishandeld door deze te slaan, en zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] bedreigd met de dood. Daarnaast heeft de verdachte een JBL-speaker van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gestolen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank heeft geen ruimte gezien voor het opleggen van een geldboete, gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-028733-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1, primair: verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal samen met een ander [slachtoffer 1] heeft verkracht, dan wel heeft geprobeerd te verkrachten, dan wel dat hij met een ander [slachtoffer 1] heeft aangerand;
feit 2: verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal samen met een ander, [slachtoffer 1] heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden;
feit 3: verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4: verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 5: verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal een JBL-speaker van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair ten laste gelegde verkrachting. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en op de verklaring van de aangeefster bij de rechter-commissaris. Ook acht de officier van justitie de bevindingen van de politie van belang waar het gaat om de constatering dat zij de aangeefster in paniek de woning uit hebben zien komen. Ten slotte vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] ook steun in de verklaring van haar vriend, de heer [slachtoffer 2] . Het bestanddeel “tezamen en in vereniging” kan echter niet bewezen worden verklaard. Van dat onderdeel moet verdachte worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van dwang komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring. Zij baseert zich daarbij wederom op de aangifte en de bevindingen van de politie dat zij zien dat aangeefster in paniek de woning uit vlucht. De aangifte wordt op onderdelen ook ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en door de verklaring van mevrouw [getuige] in die zin dat zij verklaren dat aangeefster [slachtoffer 1] in de woning was.
De mishandeling van feit 3 wordt door verdachte bekend. Dit feit kan dan ook bewezen worden verklaard. Dat geldt ook voor de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging, gelet op de aangiftes en het proces-verbaal van bevindingen, waaruit volgt dat de politie hoort dat verdachte nog iets roept in de richting van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Ten slotte kan ook de diefstal onder feit 5 bewezen worden verklaard op grond van de aangiftes en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de speaker is aangetroffen in de woning van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2. Het bewijs dat verdachte de seksuele handelingen zou hebben verricht en dat sprake zou zijn geweest van dwang, is enkel en uitsluitend gestoeld op de verklaring van aangeefster. Elk ander bewijs is steeds terug te voeren op dezelfde bron, te weten aangeefster. Daarnaast hebben beide aangevers op weg naar het politiebureau uitvoerig met elkaar gesproken over hetgeen zou hebben plaatsgevonden, hetgeen de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van hun verklaringen aantast. De door de politie waargenomen emoties bij aangeefster bij het verlaten van de woning zeggen niets over de aard van de aantijgingen. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de feiten 1 en 2. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er voldoende steunbewijs is, dan kan nog steeds niet tot een bewezenverklaring van de (poging tot) verkrachting worden gekomen. Van daadwerkelijk binnendringen is geen sprake geweest. Daar komt bij dat aangeefster zelf heeft verklaard dat het niet leek alsof verdachte het wel wilde en dat veeleer gesproken zou kunnen worden van een ondeugdelijke poging.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met een ander op 23 maart 2019 in zijn woning te Roosendaal, tegen haar wil, seksuele handelingen met aangeefster [slachtoffer 1] heeft verricht. Daarnaast zou hij haar eveneens samen met een ander doorbedreiging met geweld hebben gedwongen een woning binnen te gaan en haar het vertrek hebben belet. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft hierover op 23 maart 2019 verklaard dat verdachte naar de auto waar zij in zat liep en riep “ik sla die auto kapot” waarbij verdachte hard tegen de auto sloeg en dat verdachte haar bedreigde en zei “je hebt 3 seconden om uit te stappen en anders sla ik je helemaal in elkaar”. Nadat zij uitgestapt was zou zij door medeverdachte [medeverdachte] bij de arm zijn gepakt en meegesleurd zijn richting de woning van verdachte. Eenmaal in die woning kon zij naar eigen zeggen niet meer wegkomen. Op 24 maart 2019 doet aangeefster [slachtoffer 1] ook aangifte van seksuele handelingen gepleegd jegens haar. Zo zou verdachte zijn penis aan haar getoond hebben en zijn penis in haar mond gebracht hebben. Verdachte heeft ontkend dat er sprake was van dwang en van seksuele handelingen jegens aangeefster [slachtoffer 1] .
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank stelt vast dat aangeefster [slachtoffer 1] meerdere keren heeft verklaard over gebeurtenissen die op 23 maart 2019 hebben plaatsgevonden. Vast staat dat zij consistent is in haar verklaringen ten aanzien van zowel de elementen die zien op de dwang als op de seksuele handelingen. Hierbij valt op dat aangeefster [slachtoffer 1] heel gedetailleerd heeft verklaard, maar de aard van die handelingen niet erger gemaakt lijkt te hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door aangeefster [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van die verklaringen
Steunbewijs
De volgende vraag is of er voldoende wettig en vervolgens overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte wordt gemaakt.
Vooropgesteld zij dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het afdoende is wanneer de verklaring van een aangever/aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] alleen is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor geschetste kader dient te beantwoorden is of haar verklaring, gelet op het bewijsminimum, ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, de verklaring van aangeefster onvoldoende bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Er is onvoldoende steunbewijs. Dit geldt voor zowel feit 1 als feit 2. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van de heer [slachtoffer 2] niet als steunbewijs dienen, omdat hij alleen verklaart wat hij van aangeefster [slachtoffer 1] over de seksuele handelingen heeft gehoord. Haar verklaring is dan nog steeds de enige bron. Ten aanzien van de bevindingen van de politie dat zij in paniek de woning uit kwam en moest huilen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet een omstandigheid is die de aangifte voldoende ondersteunt en als bewijs kan dienen voor wat zich in de woning heeft afgespeeld en hoe aangeefster [slachtoffer 1] gedwongen zou zijn de woning in te gaan.
Ook de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en mevrouw [getuige] geven geen steun aan de verklaring van aangeefster waar het gaat om de seksuele handelingen en de dwang.
Uit het dossier zijn ook geen andere concrete aanknopingspunten af te leiden die de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] in voldoende mate ondersteunen. Zo heeft er bijvoorbeeld geen DNA-onderzoek plaatsgevonden, terwijl er wel is bemonsterd. De rechtbank kan dan ook niet anders dan tot het oordeel komen dat er niet voldoende wettig bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde dwang en seksuele handelingen heeft gepleegd. Zij zal verdachte dan ook van de feiten 1 en 2 vrijspreken.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 10 oktober 2022;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 21 en 22 van het eind proces-verbaal met nummer ZB2R019031 Altezza.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] bedreigd heeft met een misdrijf tegen het leven gericht.
Op grond van de bewijsmiddelen kan eveneens bewezen worden verklaard dat verdachte op 23 maart 2019 te Roosendaal een JBL-speaker heeft gestolen, zoals tenlastegelegd onder feit 5.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 23 maart 2019 te Roosendaal [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan tegen het hoofd;
4.
op 23 maart 2019 te Roosendaal [slachtoffer 2] en/ [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
op 23 maart 2019 te Roosendaal een JBL-speaker, die toebehoorde aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de feiten 3 tot en met 5 kan volstaan worden met een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een mishandeling, een bedreiging met de dood van twee personen en een diefstal.
Een mishandeling leidt in het algemeen tot angstgevoelens bij de getroffene. Het is daarnaast voorstelbaar dat ook de bedreiging impact heeft gehad op de slachtoffers, waarbij hun gevoel voor veiligheid is aangetast.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal het strafblad dan ook niet als strafverzwarend meewegen bij de strafoplegging.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De overschrijding van de redelijke termijn van in casu ca. anderhalf jaar is in belangrijke mate niet toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, alsmede gelet op het gegeven dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest passend en geboden.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, alledrie op één dag gepleegd, ziet de rechtbank geen ruimte voor het opleggen van een geldboete.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten 1 en 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3:mishandeling;
feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5:diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2022.
Mr. M. van de Wetering en mr. M.A.H. Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.