Op 24 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 24 september 2019 in Tilburg. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander opzettelijk brand had gesticht aan een Volkswagen Up, wat gemeen gevaar voor andere voertuigen zou hebben veroorzaakt. Tijdens de zittingen op 28 september en 24 oktober 2022 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd.
De officier van justitie baseerde zijn bewijs op een handgeschreven verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], die stelde dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte te bewijzen. De rechtbank wees op het gebrek aan direct bewijs dat de verdachte op de plaats delict was en de onduidelijkheid over de identiteit van de persoon op camerabeelden.
De verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de verdachte de brand had gesticht en dat de camerabeelden slechts één persoon toonden die de brand had aangestoken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte, deze niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.