ECLI:NL:RBZWB:2022:6151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
02-099557-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met onvoldoende bewijs

Op 24 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 24 september 2019 in Tilburg. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander opzettelijk brand had gesticht aan een Volkswagen Up, wat gemeen gevaar voor andere voertuigen zou hebben veroorzaakt. Tijdens de zittingen op 28 september en 24 oktober 2022 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd.

De officier van justitie baseerde zijn bewijs op een handgeschreven verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], die stelde dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte te bewijzen. De rechtbank wees op het gebrek aan direct bewijs dat de verdachte op de plaats delict was en de onduidelijkheid over de identiteit van de persoon op camerabeelden.

De verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de verdachte de brand had gesticht en dat de camerabeelden slechts één persoon toonden die de brand had aangestoken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte, deze niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-099557-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971, te [geboortedag] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. I.A.C Cools, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 september 2022 en 24 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 24 september 2019 in Tilburg samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een Volkswagen Up met kenteken [kenteken] , waarbij gemeen gevaar voor een andere auto is veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de handgeschreven brief van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) waarin hij heeft omschreven dat de personen achter de contacten in zijn telefoon “ [gebruikersnaam 1] ” en “ [gebruikersnaam 2] ” de brandstichting op 24 september 2019 samen hebben gepleegd. Het telefoonnummer van [gebruikersnaam 1] is blijkens het onderzoek het telefoonnummer van verdachte.
De verklaring van [medeverdachte 1] in zijn handgeschreven brief wordt ondersteund door de resultaten van het onderzoek naar de telefoongegevens rondom het tijdstip en na het tijdstip van het gepleegde feit. Hieruit volgt dat er meerdere telefonische contacten waren tussen [medeverdachte 1] en het telefoonnummer van verdachte en ook tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer van “ [gebruikersnaam 2] ”. Van dit laatste nummer is vast komen te staan dat dit toebehoorde aan medeverdachte [medeverdachte 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. [medeverdachte 1] heeft gesteld dat de nummers in zijn telefoon die horen bij de gebruikers [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] toebehoren aan de daders van de onderhavige brandstichting. De politie relateert vervolgens in een proces-verbaal dat het nummer van [gebruikersnaam 2] eindigend op [telefoonnummer 1] en een ander telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] van verdachte zijn. Behalve uit dit proces-verbaal, blijkt dit echter nergens uit.
De verdediging betoogt voorts vast dat er blijkens de camerabeelden maar één persoon is die de brand heeft gesticht en niet twee personen, zoals door [medeverdachte 1] is gesteld. Verdachte betwist dat hij die persoon is. Aangezien er verder geen bewijsmiddelen zijn die verdachte op de plaats delict plaatsen die nacht, dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 september 2019 is er in Tilburg brand gesticht aan een Volkswagen Up met het kenteken [kenteken] . Deze auto behoorde toe aan de familie [aangevers 1 en 2 gezamelijk] en is volledig uitgebrand. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat er om 01:42 uur een persoon richting de Volkswagen loopt, die geparkeerd staat ter hoogte van de woning van aangever en rechts voor de auto stopt. Hij beweegt vervolgens een voorwerp boven de motorkap van links naar rechts, waarna er enkele vlammen te zien zijn, gevolgd door een explosie van vlammen. Ten slotte rent de persoon weg.
[medeverdachte 1] heeft verklaard een rol te hebben gehad bij voornoemde brandstichting. Er zijn twee mannen geregeld die de brandstichting zouden plegen. Hij heeft via sms-berichten contact gehad met twee personen die hij kent onder de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Zij zijn degenen die de brand hebben gesticht, aldus [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] de naam van verdachte niet heeft genoemd en dat verdachte uitdrukkelijk ontkent bij de onderhavige brandstichting betrokken te zijn geweest. Daarnaast draagt de persoon die zichtbaar is op de beelden een capuchon en valt door de afstand geen goed signalement van de dader te geven.
De rechtbank overweegt dat er uitgebreid onderzoek is gedaan naar de telefoongegevens van [medeverdachte 1] . Uit dit onderzoek blijkt dat de persoon die onder de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ sms-contacten met [medeverdachte 1] had, gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet in voldoende overtuigende mate vaststaat dat het verdachte is geweest die rondom de pleegdatum gebruik maakte van dit nummer. Verdachte ontkent dat dit zijn nummer is. Het feit dat tijdens één van de chatgesprekken de gebruiker van voornoemd telefoonnummer zich voorstelt met de naam ‘ [naam] ’, is opvallend, maar naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat de gebruiker van dit nummer verdachte is. De rechtbank betrekt bij dat oordeel het feit dat ‘ [naam] ’ geen ongebruikelijke (en daarmee onderscheidende) naam is.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 1] veel telefonisch contact heeft gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit nummer hem wel bekend voorkomt en dat de telefoon met daaraan gekoppeld dit nummer in die tijd bij hem in de auto lag. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte dit telefoonnummer wel in gebruik heeft gehad en dat hij degene is geweest die voornoemde telefonische contacten met [medeverdachte 1] heeft gehad.
De rechtbank acht het zeer opvallend dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met een persoon over wie hij later verklaart dat hij deze niet kent. Anderzijds kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat de telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] de onderhavige brandstichting als onderwerp hebben gehad. Ook wanneer dit wel het geval is geweest, valt niet in voldoende mate vast te stellen wat de rol van verdachte precies is geweest en of zijn feitelijke bijdrage de ondergrens van het tenlastegelegde medeplegen haalt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij zal hem hiervan dan ook vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[aangever 3]vordert een schadevergoeding van
€ 7.500,=voor onderhavig feit.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de zaak van verdachte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[aangever 1]vordert een schadevergoeding van
€ 550,=voor onderhavig feit en twee eerdere brandstichtingen
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[aangever 2]vordert een schadevergoeding van
€ 1.013,97.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt [aangever 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt [aangever 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mrs. D.H. Hamburger en D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en
mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2022.
Mevrouw Schuurmans-Knoop is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.