ECLI:NL:RBZWB:2022:6149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
02-099510-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 24 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 september 2019 in Tilburg, waar de verdachte samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een Volkswagen Up, wat gemeen gevaar voor andere goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen van 28 september en 24 oktober 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, onder andere op basis van verklaringen van een medeverdachte en telefoongegevens die de verdachte aan de plaats delict koppelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op bedragen variërend van € 550 tot € 878,97, afhankelijk van de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-099510-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1981, te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 september 2022 en 24 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 24 september 2019 in Tilburg samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een Volkswagen Up met kenteken [kenteken 1] , waarbij gemeen gevaar voor een andere auto is veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de handgeschreven brief van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) waarin [medeverdachte] heeft omschreven dat de personen achter de contacten in zijn telefoon “ [gebruikersnaam 1] ” en “ [gebruikersnaam 2] ” de brandstichting op 24 september 2019 samen hebben gepleegd. Het telefoonnummer van [gebruikersnaam 2] is blijkens het onderzoek het telefoonnummer van verdachte.
De verklaring van [medeverdachte] in zijn handgeschreven brief wordt ondersteund door het onderzoek naar de telefoongegevens rondom het tijdstip en na het tijdstip van het gepleegde feit. Hieruit volgt dat er meerdere telefonische contacten waren tussen [medeverdachte] en het telefoon-nummer van verdachte. Het telefoonnummer van verdachte straalde enkele minuten voor de brandstichting aan op de locatie waar de brand werd gesticht. Het door de raadsman gevoerde verweer dat de simkaart van de telefoon van verdachte eruit kan zijn gehaald en in een andere telefoon is gestopt die vervolgens op de plaats delict aanwezig was, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De simkaart kan uit de telefoon van verdachte zijn gehaald en door iemand anders zijn gebruikt. Verdachte ontkent het feit stellig. Uit de camerabeelden van de brandstichting volgt dat de brand is gesticht door slechts één persoon. Niet is te herleiden wie die persoon is geweest. Er zijn geen sporen van verdachte op de plaats delict aangetroffen. Wanneer de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte wel op de plaats delict aanwezig was, is het nog steeds de vraag welke rol hij heeft gehad. De vraag is dan wat de bewuste en nauwe samenwerking is geweest en of het medeplegen bewezen kan worden. Naar de mening van de verdediging dient verdachte vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de wettige bewijsmiddelen gaat de rechtbank van het volgende uit.
Op 24 september 2019 is er in Tilburg brand gesticht aan een Volkswagen Up met het kenteken [kenteken 1] . Deze auto behoorde toe aan de familie [benadeelde partij 1 en 2] en is volledig uitgebrand. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat er om 01:42 uur een persoon richting de Volkswagen loopt, die geparkeerd staat ter hoogte van de woning van aangever en rechts voor de auto stopt. Hij beweegt vervolgens een voorwerp boven de motorkap van links naar rechts, waarna er enkele vlammen te zien zijn, gevolgd door een explosie van vlammen. Naast voornoemde Volkswagen stond een Nissan Pixio met kenteken [kenteken 2] , geparkeerd.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze brandstichting samen met een ander heeft gepleegd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Door [medeverdachte] is een verklaring op schrift opgesteld. Hij heeft hierin erkend dat hij een rol heeft gehad bij voornoemde brandstichting. Er zijn volgens hem twee mannen geregeld die de brandstichting zouden plegen. Hij heeft hen de plek van tevoren laten zien. Hij heeft via sms-berichten contact gehad met twee personen die hij kent onder de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Zij zijn degenen die de brand hebben gesticht, aldus [medeverdachte] .
Er is door de politie uitgebreid onderzoek gedaan naar de telefoongegevens van [medeverdachte] . Uit dit onderzoek blijkt dat de persoon die onder de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’ sms-contacten met [medeverdachte] heeft gehad, gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer stond in die tijd op naam van [ex-vriendin verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1979 te [woonplaats] . [ex-vriendin verdachte] heeft verklaard dat zij een relatie heeft gehad met verdachte. Verdachte heeft haar simkaart met bijbehorend nummer [telefoonnummer] in 2019 afgepakt en in gebruik genomen.
Op basis van deze feiten en omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte voornoemd telefoonnummer voorafgaand, tijdens en kort na de brandstichting in gebruik heeft gehad en dat hij degene is die [medeverdachte] in zijn verklaring als ‘ [gebruikersnaam 3] ’ aanduidt. Het standpunt van de verdediging ter terechtzitting dat niet uitgesloten kan worden dat een ander dan verdachte de simkaart van mevrouw [ex-vriendin verdachte] in gebruik had, maakt voorgaand oordeel niet anders. Verdachte heeft hier zelf niet over verklaard en er zijn ook geen andere aanknopingspunten in het dossier waar maar een begin van aannemelijkheid van dit scenario uit volgt.
De rechtbank overweegt dat zij veel gewicht toekent aan de schriftelijke verklaring van [medeverdachte] omdat hij zichzelf hiermee flink belast. Dit geldt niet alleen voor het onderhavige feit, maar ook voor de twee andere feiten waar [medeverdachte] van wordt verdacht. Daarnaast wordt zijn verklaring op belangrijke onderdelen ondersteund en bevestigd door andere objectieve bewijsmiddelen zoals het onderzoek naar de telefoongegevens, waaruit volgt dat er vele (pogingen tot) telefonische contacten zijn geweest tussen het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte] en het telefoonnummer dat naar het oordeel van de rechtbank in die tijd in gebruik was bij verdachte, ook zeer kort voor en na de brandstichting, en dat daarnaast de simkaart met dit telefoonnummer ten tijde van de brandstichting aanstraalde op de dichtstbijzijnde zendmast (250 meter van de plaats-delict).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 september 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, te weten een Volkswagen Up ( [kenteken 1] ), ten gevolge waarvan voornoemde personenauto, welke geparkeerd stond aan de Mascagnistraat, geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een andere personenauto, te weten een Nissan Pixio ( [kenteken 2] ), te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest. Hij volgt het strafadvies van de reclassering niet, omdat verdachte meermalen eerder opgelegde taakstraffen niet heeft voldaan en hij zich niet aan eerder opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) meermalen van toepassing. Verdachte is in december 2020 aangehouden en daarom is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraak, dient geen straf te worden opgelegd. Mocht er toch een straf volgen, dan is van belang dat verdachte in een andere strafzaak na een bevel tot observatie wordt onderzocht door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De resultaten van dit onderzoek kunnen van belang zijn voor de onderhavige strafzaak omdat er ook geadviseerd zal worden over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Door de reclassering is aangegeven dat indien de uitkomsten van dit onderzoek afwijken van het reclasseringsadvies, de conclusies en aanbevelingen in het onderzoek door het PBC voorrang dienen te krijgen. Daarnaast zal een strafoplegging in deze zaak mogelijk moeilijk te executeren zijn. Verdachte zit in de andere zaak in voorlopige hechtenis en onduidelijk is wanneer die zaak inhoudelijk zal worden behandeld. Ten slotte dient de door de officier van justitie geëiste straf gematigd te worden of deels voorwaardelijk te worden opgelegd, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit gepleegd is
Verdachte heeft zich op 24 september 2019 samen met een ander schuldig gemaakt aan het in brand steken van een personenauto. De auto van de familie [benadeelde partij 1 en 2] is hierdoor fors beschadigd en ook de in de buurt van de brand geparkeerde auto van de buren heeft schade opgelopen. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een ernstig feit, juist omdat brandstichting veel gevaar veroorzaakt en er doorgaans ook veel schade door ontstaat. Dit geldt temeer nu de onderhavige brandstichting in een woonwijk heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat de meeste mensen lagen te slapen. Blijkens de invoelbare verklaringen van de benadeelde partijen heeft het feit bij hen voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd. Het is zeer goed voorstelbaar dat dit ook voor de overige buurtbewoners geldt. Ten slotte heeft het feit voor de benadeelde partijen niet alleen aanzienlijke financiële schade opgeleverd, maar ook hinder en overlast omdat zij een tijd lang geen auto tot hun beschikking hadden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het forse strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor brandstichting. Ook volgt daaruit dat verdachte na het plaatsvinden van het onderhavige feit meermalen is veroordeeld tot (deels voorwaarde-lijke) gevangenisstraffen voor diefstallen en pogingen daartoe waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte geregistreerd staat als veelpleger in de regio Tilburg. Er is sprake van een delictpatroon van vermogensdelicten. Het tenlastegelegde feit valt daar niet binnen. De reclassering ziet risicofactoren op allerlei leefgebieden. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen dagbesteding, geen inkomen en een licht verstandelijke beperking. De relatie met zijn gezin is problematisch, wat voor instabiliteit zorgt. Verdachte is daarnaast bekend met alcoholproblematiek. Tevens ziet de reclassering problemen op het gebied van psychosociaal functioneren. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van een posttraumatische stress stoornis. Positief is dat verdachte aangeeft gemotiveerd te zijn voor behandeling gericht op zijn trauma (verlies van zijn kind) en abstinent van alcohol te willen blijven.
Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Zijn abstinentie wordt beschouwd als risicoverlagend, maar een mogelijke terugval zou het risico op recidive verhogen.
Vanwege de vele aanwezige risicofactoren wordt bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, verplicht maatschappelijk of beschermd wonen, het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals ook door de officier van justitie is geëist. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank in het niet uitvoeren van eerder opgelegde taakstraffen en het niet nakomen van eerder opgelegde bijzondere voorwaarden door verdachte redenen om af te wijken van het strafadvies van de reclassering. Evenmin ziet de rechtbank reden om de resultaten van de observatie bij het PBC af te wachten. De onderzoeksresultaten van het PBC zullen betrekking hebben op een latere periode dan het moment waarop het onderhavige feit heeft plaatsgevonden en hebben daarom maar beperkt waarde in deze strafzaak. Daar komt bij dat het onderhavige feit al van langer geleden is en dat de slachtoffers, de maatschappij en verdachte zelf er belang bij hebben dat deze zaak wordt afgedaan. Alles afwegend neemt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf over en legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van vier maanden.

7.De benadeelde partijen

Algemeen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij in algemene zin dat de benadeelden allen om een immateriële schadevergoeding hebben verzocht. In de onderbouwing van de verzoeken komt naar voren dat de brandstichting voor alle benadeelde partijen heftig is geweest en veel indruk op hen heeft gemaakt. Met name voor [benadeelde partij 1 en 2] is de impact groot geweest, omdat deze brandstichting, maar ook de eerdere brandstichting aan hun auto en de poging daartoe, persoonlijk op hen gericht was. De rechtbank had het begrijpelijk gevonden wanneer [benadeelde partij 1 en 2] een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding hadden gevorderd dan zij thans gedaan hebben. De rechtbank is echter gebonden aan de hoogte van de gedane vorderingen. Zij zal daarom de vordering van [benadeelde 1] toewijzen tot het bedrag van € 450,= en de overige vorderingen van de benadeelde partijen gelijkstellen aan het gevorderde bedrag van [benadeelde 2] , te weten € 550,=.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 7.500,= voor onderhavig feit.
De rechtbank stelt vast dat de materiële schade die benadeelde heeft geleden, te weten de dagwaarde van de auto, door de verzekering is vergoed. Daarom zal de vordering wat de gestelde materiële schade betreft worden afgewezen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor geleden schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 550,=, gelet op de onderbouwing en hetgeen hiervoor is overwogen. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat ook anderen aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Dit betekent dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 550,= aan immateriële schadevergoeding voor onderhavig feit en twee eerdere brandstichtingen op 6 juli en 17 september 2019.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank deze schadevergoedingsvordering integraal toewijsbaar tot het bedrag van € 550,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat ook anderen aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Dit betekent dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.013,97 voor onderhavig feit en twee eerdere brandstichtingen op 6 juli en 17 september 2019, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade, twee maal het eigen risico ad € 135,= en de kosten van aangeschafte bewakingscamera’s met toebehoren ad € 293,97.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 878,97, waarvan € 428,97 aan materiële schade en € 450,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade wordt slechts eenmalig het eigen risico van € 135,= toegewezen nu het tweede eigen risico van € 135,= ziet op een andere brandstichting die niet aan deze verdachte ten laste is gelegd. De vordering wordt voor dat deel afgewezen.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat ook anderen aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Dit betekent dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3] van € 550,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor wat betreft het materiële deel af;
- wijst de vordering voor wat betreft het immateriële deel voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3] , € 550,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
11 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 550,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] , € 550,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
11 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 878,97,waarvan € 428,97 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het materiële deel voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] , € 878,97te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
17 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mrs. D.H. Hamburger en D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2022.
Mevrouw Schuurmans-Knoop is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.