ECLI:NL:RBZWB:2022:6148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
02-098947-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen door minderjarige verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2022, is een minderjarige verdachte aangeklaagd voor het medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De feiten dateren van 17 en 24 september 2019, waarbij de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd brand te stichten aan een Volkswagen Up in Tilburg. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 27 september en 24 oktober 2022. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, terwijl de verdediging aanvoert dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting op 24 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 september 2019 benzine over de auto heeft gegoten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting op 24 september 2019 wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van 20 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer:02-098947-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zittingen van 27 september 2022 en 24 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 17 september 2019 samen met anderen in Tilburg heeft geprobeerd brand te stichten aan een Volkswagen Up met [kenteken] . Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot vernieling;
2. op 24 september 2019 samen met anderen in Tilburg brand heeft gesticht aan een Volkswagen Up met [kenteken] waarbij gemeen gevaar voor een andere auto is veroorzaakt. Subsidiair is dit tenlastegelegd als uitlokking en meer subsidiair als medeplichtigheid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en gaat daarbij uit van medeplegen. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] , de dactyloscopische sporen van verdachte op twee flessen die gedeeltelijk waren gevuld met benzine en die op de plaats delict zijn aangetroffen, alsmede op de handgeschreven brief van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) opgenomen in een proces-verbaal bevindingen en de verklaring van verdachte dat hij daar ter plekke was. De verklaring van verdachte dat hij, nadat hij de benzine over de auto had gegoten, weg wilde gaan en niet voornemens was de auto in brand te steken, is ongeloofwaardig. Immers, [getuige] heeft verklaard dat de verdachte wegrende meteen nadat hij naar verdachte riep. Dat wijst niet op vrijwillige terugtred, maar op een situatie waarin verdachte na betrapping de keuze maakt om zijn poging af te breken. De poging brandstichting kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de diverse chatgesprekken in het dossier vanaf pagina 778 tussen [medeverdachte] en verdachte, waarin tussen 17 september en 24 september 2022 steeds gedetailleerd over het plannen van een nieuwe brandstichting wordt gesproken. Deze brandstichting heeft uiteindelijk ook plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft verklaard dat hij thuis werd opgehaald door iemand die hij niet kende. Hij is bij deze persoon in de auto gestapt en naar de plaats delict gereden. Op de plaats delict heeft hij weliswaar de benzine over de auto gegoten, maar hij heeft op geen enkel moment daadwerkelijk brand willen stichten. Hij was erg onder de indruk van wat er gebeurde en zocht naar een mogelijkheid om weg te komen uit de door hem niet gewilde situatie. Doordat hij de benzine uiteindelijk niet heeft aangestoken en is weggegaan, is sprake van vrijwillige terugtred.
Ook wat feit 2 betreft, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er zijn gesprekken in het dossier waaruit volgt dat er contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] tussen
17 september 2019 (de poging brandstichting in feit 1) en 24 september 2019 (feit 2). Dit zegt op zichzelf echter niets over de betrokkenheid van verdachte bij een brandstichting. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat twee andere personen dan verdachte de brandstichting daadwerkelijk hebben gepleegd. Verdachte dient daarom van feit 2 te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 17 september 2019, omstreeks 02:00 uur, krijgt de politie de melding dat er in de Mascagnistraat in Tilburg een poging tot brandstichting zou hebben plaatsgevonden. [getuige] had gezien dat er een jongen rondom de Volkswagen Up van zijn buurvrouw liep en een vloeistof over de auto goot. Toen hij naar de jongen riep, is deze weggerend. [slachtoffer] heeft vervolgens aangifte gedaan van poging tot brandstichting.
Bij het daarop volgende onderzoek worden door de politie drie flessen bij de auto aangetroffen die sterk naar benzine ruiken. De flessen zijn bemonsterd en op twee van de flessen is een dactyloscopisch spoor gevonden dat matcht met verdachte.
[medeverdachte] is kort na het feit, om 02.55 uur, in Tilburg aangetroffen met een jerrycan met benzine in zijn auto.
De rechtbank overweegt dat op basis van de aangetroffen dactyloscopische sporen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vaststaat dat verdachte degene is geweest die benzine over de auto van aangever [slachtoffer] heeft gegoten.
Namens verdachte is een beroep gedaan op vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft verklaard dat hij een jongen rondom de auto van [slachtoffer] zag lopen en hem vervolgens een vloeistof over het dak en de motorkap van de auto zag gieten. Toen hij naar hem riep, is de jongen weggerend. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat verdachte pas met het plegen van het strafbare feit is gestopt toen hij door [getuige] werd aangesproken en hij dus was betrapt. De verklaring van verdachte dat hij de brandstichting überhaupt niet wilde plegen, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Bij dat oordeel kent de rechtbank voorts gewicht toe aan de inhoud van de chatgesprekken die verdachte met [medeverdachte] heeft gehad. Hieruit blijkt niet dat verdachte overvallen werd door de situatie en hier eigenlijk niet aan mee wilde werken.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] in een brief heeft verklaard dat hij bij drie brandstichtingen betrokken is geweest, waaronder de poging tot brandstichting op 17 september 2019. Op basis van deze brief en de overige bewijsmiddelen in het dossier staat voor de rechtbank vast dat [medeverdachte] heeft bijgedragen aan de planning van dit delict en daarnaast verdachte van en naar de plaats delict heeft gebracht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in voldoende mate nauw en bewust hebben samengewerkt om van medeplegen te kunnen spreken. Zij zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte samen met [medeverdachte] de poging tot brandstichting heeft gepleegd.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde betrokkenheid bij de brandstichting op 24 september 2019. Hoewel zich in het dossier WhatsAppgesprekken tussen [medeverdachte] en verdachte bevinden waarin ook na 17 september 2022 over een brandstichting wordt gesproken en er op 24 september 2019 daadwerkelijk een nieuwe brandstichting heeft plaatsgevonden, bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte een feitelijke bijdrage heeft geleverd aan de laatste brandstichting. Voorts weegt de rechtbank mee dat uit de verklaring van [medeverdachte] en het onderzoek naar de telefoongegevens blijkt dat er ook anderen zijn benaderd over deze brandstichting en in ieder geval één van hen de brand daadwerkelijk heeft gesticht. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 september 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand te stichten aan een personenauto, te weten een Volkswagen Up ( [kenteken] ) welke geparkeerd stond aan de Mascagnistraat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde personenauto te duchten zou zijn geweest, met dat opzet met zijn mededader naar voornoemde personenauto is toegegaan, waarna hij, verdachte, vervolgens een hoeveelheid benzine over voornoemde personenauto heeft gegooid/gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte te veroordelen tot 64 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarnaast vordert hij een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging de eis van de officier van justitie niet te volgen, gelet op het nagenoeg blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte. Hij is bezig met een opleiding en heeft werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit gepleegd is
Verdachte heeft zich op 17 september 2019 schuldig gemaakt aan het samen met een ander proberen om een auto in brand te steken. Voor brandstichting geldt dat dit een ernstig feit is, juist omdat er zoveel gevaar vanuit gaat en het vaak aanzienlijke schade tot gevolg heeft. In het geval van verdachte is het bij een poging gebleven en zijn de gevolgen gelukkig beperkt geweest, maar dit laat onverlet dat de slachtoffers blijkens hun toelichting bij hun civiele vorderingen enorm geschrokken zijn en dat het voorval veel impact op hen heeft gehad. Het is goed voorstelbaar dat dit ook voor de overige buurtbewoners geldt. Bij de bepaling van de ernst van het feit weegt de rechtbank ten slotte mee dat het feit in een woonwijk is gepleegd op een tijdstip dat de meeste mensen liggen te slapen.
Verdachte heeft bij dit feit een grote rol gehad. Het is verdachte geweest die naar de geparkeerde auto is toegelopen en uiteindelijk de benzine over het dak en de motorkap van de auto heen heeft gegoten. Het is enkel aan buurman [getuige] te danken dat het deze nacht bij een poging tot brandstichting is gebleven doordat hij verdachte heeft gestoord in zijn handelen. Door dit feit te plegen, heeft verdachte laten zien zich niet te bekommeren om de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou hebben en heeft hij ook een volledig gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Het strafblad van verdachte bevat één overtreding. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en hij is na de tenlastegelegde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 augustus 2022. Hieruit volgt dat wanneer verdachte schuldig wordt bevonden, de Raad zich forse zorgen maakt over zijn verantwoordelijkheidsgevoel, gewetensontwikkeling medeleven richting het slachtoffer en mate van beïnvloedbaarheid. De Raad heeft tevens zorgen over de gevolgen van een veroordeling voor zijn baantje bij [bedrijf] en voor het vinden van een baan binnen het sociaal werk door verdachte. Gelet op voornoemde omstandigheden wordt geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en deelname aan gedragsinterventie indien dit nodig wordt geacht door de reclassering. Ter zitting is door de Raad een proeftijd van één jaar geadviseerd. Gezien zijn huidige leeftijd sluit volgens de Raad een vorm van volwassenreclassering beter aan dan jeugdreclassering, waardoor begeleiding door de Reclassering Nederland wordt geadviseerd.
De redelijke termijn van berechting
In deze zaak waarin het jeugdstrafrecht wordt toegepast, geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank overweegt dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden, nu het gaat om een feit uit september 2019, verdachte hiervoor op 30 november 2020 is aangehouden en in verzekering is gesteld en het vonnis is uitgesproken op 24 oktober 2022. Dat betekent een overschrijding van de redelijke termijn met 7 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding in de op te leggen straf verdisconteren.
De straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor minderjarigen voor een poging brandstichting. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de impact van het feit voor de benadeelde partijen en de overige bewoners, zoals hiervoor overwogen. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was, dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, artikel 63 van het wetboek van strafrecht en de overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn leven op de rit lijkt te hebben en hier hard zijn best voor doet. Gelet op voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist op zijn plaats is.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming passend en geboden is. Zij neemt dit dan ook over en legt aan verdachte op een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, met aftrek van het voorarrest, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie als verdachte deze niet of niet naar behoren verricht. Daarnaast legt zij aan verdachte op een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van één jaar. Dit om te stimuleren om op de positieve ingeslagen weg te blijven en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte en gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden niet meer nodig en deze zullen dan ook niet worden opgelegd.

7.De benadeelde partij

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 550,= aan immateriële schadevergoeding voor het onderhavige feit en twee andere feiten, gepleegd op 6 juli en 24 september 2019.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die de benadeelde partij daardoor heeft geleden te vergoeden.
De rechtbank acht de schadevergoeding, gelet op de onderbouwing en de impact die het feit op de benadeelde heeft gehad, integraal toewijsbaar. Hoewel [benadeelde 1] het schadebedrag heeft gebaseerd op drie verschillende incidenten, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om de te vergoeden schade op een lager bedrag vast te stellen, aangezien zij € 550, voor een poging tot brandstichting een meer dan redelijk bedrag vindt. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijd van het plegen van het strafbare feit, zal de vervangende gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.013,97 voor het onderhavige feit en twee andere feiten, gepleegd op 6 juli en 24 september 2019.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die de benadeelde partij daardoor heeft geleden te vergoeden.
Net als bij benadeelde [benadeelde 1] ziet de rechtbank in het feit dat de benadeelde het schadebedrag heeft gebaseerd op drie verschillende incidenten geen aanleiding om de te vergoeden schade op een lager bedrag vast te stellen.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 743,97, waarvan € 293,97 aan materiële schade en € 450,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De opgevoerde schade ten aanzien van het eigen risico ziet op andere brandstichtingen. De vordering voor dat deel wordt afgewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 7.500,= voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z , 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1:Medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 550,=terzake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] (feit 1), € 550,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 743,97,waarvan € 293,97 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en € 450,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feit 1), € 743,97te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 293,97 vanaf 30 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 450,= vanaf 17 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]af;
- veroordeelt de benadeelde partij
[benadeelde 2]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.B. Prenger en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 september 2022.
Mevrouw Schuurmans-Knoop is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.