ECLI:NL:RBZWB:2022:6130
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 7 augustus 2021 omstreeks 19:34 uur was geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan voor een auto die geparkeerd stond aan het [adres]. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende niet in geschil heeft gebracht dat zijn auto geparkeerd stond op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was. Belanghebbende voerde aan dat hij onvoldoende duidelijkheid had over de verplichting om parkeerbelasting te betalen, omdat hij geen aanwijzingen had gezien. De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende borden aanwezig waren die de verplichting tot betalen van parkeerbelasting kenbaar maakten. Bovendien had belanghebbende, als eerste bezoeker van de locatie, de verantwoordelijkheid om zich te informeren over het parkeerregime.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de wet geen ruimte biedt voor het niet heffen van belasting op basis van redelijkheid en billijkheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.