ECLI:NL:RBZWB:2022:6127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4359 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van pgb-tarief van formeel naar informeel tarief in bestuursrechtelijke context

Op 19 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 21 juni 2022, waarin werd meegedeeld dat haar persoonsgebonden budget (pgb) per 1 oktober 2022 zou worden verlaagd van een formeel naar een informeel tarief. Dit besluit volgde op een eerdere indicatie voor Begeleiding Midden, die was vastgesteld in een besluit van 12 oktober 2021.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. van der Ent, aangevoerd dat het college ten onrechte de bevoegdheid tot vaststelling van de tarieven heeft gedelegeerd aan het college van B&W. Verzoekster betoogde dat de gemeenteraad deze bevoegdheid niet had mogen delegeren en dat het besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de brief van 21 juni 2022 feitelijk een informatieve mededeling was en geen wijziging in de rechtspositie van verzoekster met zich meebracht.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk was, omdat het bezwaar tegen de brief van 21 juni 2022 naar alle waarschijnlijkheid door het college terecht niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Bovendien was er inmiddels een nieuw besluit genomen over de verlenging van de indicatie per 1 oktober 2022, waartegen verzoekster geen bezwaar had gemaakt. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5359 WMO15 VV

uitspraak van 19 oktober 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 juni 2022 (bestreden besluit) van het college. In die brief is aan verzoekster meegedeeld dat de indicatie voor Begeleiding Midden door [naam zorgverlener] zoals neergelegd in het besluit van 12 oktober 2021 ‘blijft zoals die nu is’. Daarnaast is aangekondigd dat het pgb tarief per 1 oktober 2022 zal worden verlaagd van formeel naar informeel tarief. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 oktober 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder was aanwezig [naam begeleider] (begeleider van [naam zorgverlener] ). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Hagebols.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster ontvangt individuele begeleiding door [naam begeleider] van [naam zorgverlener] . Zij ontvangt van het college daarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) naar een tarief voor een formeel zorgverlener.
In de brief van 28 juli 2021 heeft het college verzoekster geïnformeerd over veranderingen omtrent haar pgb. Per 22 juli 2021 gelden een nieuwe Verordening en Uitvoeringsbesluit in de gemeente, waarin aanvullende eisen worden gesteld rondom het pgb. Zo worden er kwaliteitseisen gesteld aan pgb-zorgverleners. In de bijlage bij de brief is toegelicht dat een formele zorgverlener onder meer vervanging moet hebben geregeld bij ziekte of verlof en de benodigde diploma’s moet hebben. Voor verzoeker betekent dit het volgende. Wanneer verzoekster een nieuwe aanvraag doet, moet de zorgverlener direct voldoen aan de kwaliteitseisen. Dit geldt ook als de beschikking voor pgb verlengd moet worden. Voor zorgverleners met een bestaand zorgovereenkomst gaat het anders. De gemeente gaat in de loop van 2021 controleren of de pgb zorgverlener voldoet aan de nieuwe eisen. Als blijkt dat de zorgverlener niet voldoet, zal de gemeente altijd eerst bespreken wat er nodig is. Misschien voldoet de zorgverlener na een aanpassing wel aan de gestelde eisen. Als de formele zorgverlener niet kan voldoen aan de gestelde eisen, dan kan deze aangemerkt worden als een informele zorgverlener. Dit heeft dan wel gevolgen voor de hoogte van het pgb.
Op 8 oktober 2021 heeft verzoekster verzocht om verlenging van haar pgb voor begeleiding door [naam zorgverlener] .
In het besluit van 12 oktober 2021 heeft het college over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 Begeleiding Midden toegekend naar het tarief voor een formele zorgverlener.
In de brief van 9 november 2021 heeft het college bij verzoekster informatie opgevraagd over haar pgb-zorgverlener, waaronder stukken over vervanging bij ziekte of verlof en diploma’s. Bij brief van 18 januari 2022 is verzoekster gerappelleerd.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft het college aan [naam vertegenwoordiger] als wettelijk vertegenwoordiger/budgetbeheerder van verzoekster laten weten dat wanneer niet binnen drie maanden kan worden aangetoond dat [naam zorgverlener] aan de voorwaarden voor een formele zorgverlener voldoet, het college een informeel pgb-tarief zal gaan verstrekken.
In reactie van 7 april 2022 heeft verzoekster laten weten dat [naam zorgverlener] niet binnen de gestelde termijn van drie maanden kan voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Zij betwist ook de meerwaarde ervan.
Bij brief van 12 mei 2022 heeft het college [naam zorgverlener] geïnformeerd dat het college voornemens is om haar aan te merken als informele zorgverlener.
Bij e-mail van 27 mei 2022 heeft [naam begeleider] het college laten weten niet te kunnen voldoen aan de diploma eis, maar van mening te zijn dat zijn ervaring en opgedane kennis voldoende zou moeten zijn om dat gat op te vullen. Verder heeft hij verzocht om uitstel van de beslissing inzake vervanging bij ziekte en of verlof.
In de brief van 21 juni 2022 is verzoekster geïnformeerd dat haar indicatie zoals toegekend bij besluit van 21 oktober 2021 ‘blijft zoals hij was’, maar dat het bijbehorende pgb per 1 oktober 2022 wordt bijgesteld van een formeel naar een informeel tarief. Dit omdat zorgverlener [naam zorgverlener] niet voldoet aan de voorwaarden voor een formele zorgverlener (de kwaliteitseisen) zoals neergelegd in artikel 6, zevende lid, van de Verordening.
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte heeft besloten tot aanpassing van het pgb-tarief voor zorgverlener [naam zorgverlener] van formeel naar informeel. Primair voert verzoekster aan dat de gemeenteraad onterecht de bevoegdheid tot vaststelling van de tarieven heeft gedelegeerd aan het college van B&W, door de hoogte van de bedragen niet in de Verordening te laten vaststellen, maar in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft in meerdere uitspraken bepaald dat er geen grondslag is voor het vaststellen van tarieven via een uitvoeringsbesluit. Subsidiair voert verzoekster aan dat het besluit waarmee de voorziening aan verzoekster is verstrekt, niet is ingetrokken op grond van artikel 20 tweede lid van de Verordening. Daarmee houdt verzoekster nog altijd recht op de voorziening zoals toegekend bij beschikking van 12 oktober 2021. Het is voor [naam zorgverlener] (of welke zorgverlener dan ook) onmogelijk om binnen het tijdsbestek van enkele maanden te voldoen aan de kwaliteitseisen. De geschikte opleidingen duren drie á vier jaar. De aanpassing van het pgb-tarief zal tot gevolg hebben dat [naam zorgverlener] haar werkzaamheden zal moeten staken. Er zijn voor verzoekster geen alternatieven, al was het maar omdat zij geen andere hulp-/zorgverleners vertrouwt na jarenlange negatieve ervaringen. De gevolgen van het bestreden besluit zijn onevenredig bezwaren voor verzoekster. Het besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid van de Awb. Van een zorgvuldige belangenafweging blijkt niet. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat aan haar een pgb-tarief voor een formele zorgverlener wordt toegekend hangende de beslissing op bezwaar.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Beoordeling
Ter zitting is stilgestaan bij de vraag of de brief van 21 juni 2022 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de brief weliswaar een bezwaarclausule bevat, maar feitelijk puur informatief van aard is en niet gericht is op enig rechtsgevolg. In de brief is meegedeeld dat de op dat moment geldende indicatie – welke liep tot 30 september 2022 – ongewijzigd in stand blijft. Die mededeling betreft dan ook geen wijziging in de rechtspositie van verzoekster. De brief bevat verder slechts een aankondiging dat het pgb-tarief per 1 oktober 2022 wordt verlaagd. Ook dat betreft een louter informatieve mededeling die hangende de indicatie geen rechtsgevolg heeft. De mededeling gaat pas effect hebben bij een (eventuele) verlenging van de indicatie (per 1 oktober 2022).
De voorzieningenrechter volgt het college in dit standpunt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bezwaar naar alle waarschijnlijkheid door het college (terecht) niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om hangende het bezwaar tegen de brief van 21 juni 2022 een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting heeft het college meegedeeld dat er inmiddels wel een besluit is genomen over het verlengen van de indicatie per 1 oktober 2022. Bij besluit van 23 september 2022 is de indicatie voor begeleiding door [naam zorgverlener] verlengd voor de periode van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023 tegen een informeel pgb-tarief. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat verzoekster tegen dat nieuwe besluit bezwaar heeft gemaakt dan wel heeft bedoeld in het kader van dát besluit een voorlopige voorziening te vragen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek hier aan de orde niet connex is aan het nieuwe besluit van 23 september 2022. De voorzieningenrechter is dus niet bevoegd om met betrekking tot het nieuwe besluit een voorziening te treffen.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
5.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek griffier, op 19 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.