ECLI:NL:RBZWB:2022:612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_955
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een omgevingsvergunning voor een toegangspoort in strijd met bestemmingsplan

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, wonende te [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 3 juli 2020 door het college is verleend voor het bouwen van een toegangspoort van 1,80 meter hoog. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, wat door het college op 19 januari 2021 ongegrond is verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 12 januari 2022 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de vergunninghouder een illegale toegangspoort had geplaatst, waarvoor geen vergunning was verleend. De rechtbank oordeelt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de vergunning te verlenen zonder de belangen van eisers voldoende te wegen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de vergunning niet opnieuw hoeft te worden aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vergunninghouder niet zwaarder wegen dan die van eisers, en dat de vergunningverlening niet zorgvuldig is verlopen.

De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Tevens moet het college het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/955 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] en [naam eiser] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit van 3 juli 2020 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een erfafscheiding die bestaat uit een toegangspoort van 1,80 meter hoog.
In het besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eisers en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het college en vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1. Op 14 april 2020 heeft het college aan de eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam] kenbaar gemaakt dat hij een illegale erfafscheiding in de vorm van een toegangspoort heeft geplaatst. Op dat moment stond er een metalen poort met planken van circa 1,80 meter hoog. Vervolgens is op 10 mei 2020 een aanvraag ingediend door de eigenaar van het perceel voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een toegangspoort aan de oprit.
Het college heeft op 3 juli 2020 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan de omgevingsvergunning zijn – voor zover relevant – de volgende voorschriften verbonden:
het hekwerk wordt uitgevoerd in een open constructie in plaats van een planken uitvoering. Een tekening daarvan dient ter goedkeuring te worden overgelegd.
Tegen de verleende omgevingsvergunning hebben eisers op 29 juli 2020 bezwaar gemaakt. Eisers wonen tegenover de [adres] te [plaatsnaam] .
Bij het bestreden besluit heeft het college op 19 januari 2021 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Vergunninghouder heeft op 13 januari 2021 een tekening bij het college ingediend voor het plaatsen van de toegangspoort op zijn perceel. Het college heeft vergunninghouder vervolgens op 22 maart 2021 een termijn van vier weken gegeven om de poort te wijzigen conform de ingediende tekening van 13 januari 2021.
Wettelijk kader
2. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Formele aspecten
3. De rechtbank overweegt dat de formele beroepsgronden (beroepsclausule en vooringenomenheid) ter zitting zijn ingetrokken, waardoor deze verder geen discussie meer behoeven.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat de vergunningverlening niet zorgvuldig is verlopen, omdat een (constructie)tekening van het bouwwerk bij de vergunningaanvraag ontbreekt. Daarnaast stellen ze zich op het standpunt dat met de werkwijze van het college hun belangen zijn geschaad. Het college had een omgevingsvergunning voor een bepaald ontwerp moeten verlenen. Door deze werkwijze heeft vergunninghouder telkens de grenzen kunnen opzoeken.
4.1
De rechtbank overweegt dat het college beoordelingsruimte heeft bij het toetsen van de ingediende gegevens. Desgevraagd heeft het college ter zitting toegelicht dat hij zichzelf voldoende voorgelicht achtte om op de aanvraag te beslissen. De rechtbank ziet geen reden om hier aan te twijfelen. Het betoog van eisers slaagt in zoverre niet.
4.2
Ten aanzien van de werkwijze van het college oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers hebben aan het college gevraagd om handhavend op te treden tegen het illegale hekwerk. Vervolgens heeft vergunninghouder een vergunningaanvraag ingediend. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend, maar niet voor de toegangspoort zoals die er al stond. Uiteindelijk is in de bezwaarprocedure een tekening voor een toegangspoort met planken overgelegd door vergunninghouder, die door het college is goedgekeurd. Vergunninghouder heeft de toegangspoort met planken uiteindelijk niet gerealiseerd, maar later een ander ontwerp voor de toegangspoort overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het college met deze manier van doen onzorgvuldig heeft gehandeld. Door de onjuiste uitvoering van de vergunning zijn de belangen van eisers veronachtzaamd. Het betoog slaagt dan ook. Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging. De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
Kon het college de vergunning redelijkerwijs verlenen?
5. Niet in geschil is dat het hek vóór de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan staat. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de toegangspoort verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo en artikel 4, onder 3, van Bijlage II van het Bor. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Het college dient een belangenafweging te maken waarbij de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan moeten worden afgewogen tegen de met de afwijking gediende belangen. Tegen de achtergrond van dat kader zal de rechtbank de beroepsgronden van eisers tegen het bestreden besluit beoordelen.
7. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd met het belang van het behoud van een open landschap is verleend. Hierbij zouden ten onrechte de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de beleidsregels niet zijn betrokken.
7.1
Het college heeft toegelicht dat het toentertijd aanwezige bouwwerk, bestaande uit plaatwerk, niet als zodanig is vergund. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift ervoor zorgt dat het bouwwerk in een open constructie uitgevoerd wordt, waardoor het open landschap is dusverre wordt behouden. Doordat vergunninghouder na vergunningverlening gehouden is om een tekening in te dienen met het ontwerp van het bouwwerk, blijft de regie in handen van het college.
De rechtbank is, met het college, van oordeel dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit niet betrokken hoeft te worden in de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een erf- of perceelafscheiding. Ten tijde van het vaststellen van de Nota heeft het college er bewust van afgezien om erf- of perceelafscheidingen niet in de Nota op te nemen. Desgevraagd heeft het college op zitting aangevoerd dat de vergunningaanvraag is getoetst aan de Beleidsregels voor afwijkingen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2019. Doordat het bouwwerk enkel onder de voorwaarde van een open constructie kon worden vergund, heeft het college de vergunning verleend op grond van categorie 2 van de beleidsregels.
7.2
Ter zitting is aan de orde is gekomen dat vergunninghouder op 6 januari 2022 een aanvullende tekening en foto heeft ingediend voor het plaatsen van de toegangspoort. Het college heeft desgevraagd toegelicht dat met deze tekening is voldaan aan de voorwaarde uit de omgevingsvergunning.
7.2.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2530), is geen nieuwe vergunningaanvraag nodig als de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is en dient de vraag, of de wijziging van ondergeschikte aard is, per concreet geval te worden beantwoord.
De rechtbank overweegt dat de belangrijkste wijzigingen betrekking hebben op het uiterlijk van het bouwwerk. Waar de bij de aanvraag ingediende documenten zagen op een dichte poort, voorzien van houten planken, is dat met de aanvullende tekening op 6 januari 2022 gewijzigd in een constructie van gaas met bloembakken waar later door vergunninghouder klimop in is geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat door deze wijzigingen de belangen van eisers niet zijn geschaad. De wijzigingen in de aanvraag zijn daarom van ondergeschikte aard, zodat daarvoor geen nieuwe aanvraag was vereist.
Anders dan eisers betogen, heeft het college zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de constructie van gaas en klimop als een open constructie is aan te merken. Immers, in de aanvullende tekening is enkel de constructie van gaas en de bloembakken opgenomen. Dat vergunninghouder klimop in de bloembakken gaat plaatsen is naar het oordeel van de rechtbank als vergunningsvrij aan te merken. Door het aanbrengen van beplanting wordt het groene karakter van de omgeving behouden. Het hekwerk sluit volgens verweerder dan ook genoegzaam aan bij de omgeving. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid kon besluiten dat de belangen van vergunninghouder om zijn perceel af te scheiden zwaarder wegen dan de belangen van eiser.
Conclusie
8. Het beroep is, gelet op rechtsoverweging 4.2, gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten.
De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 9 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.C. van Spreuwel, griffier E.J. Govaers, rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Op grond van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (2013) geldt ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Agrarisch’.
Artikel 3.2.1, onder e, bepaalt dat voor het bouwen binnen het bouwvlak de volgende specifieke regels gelden:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
2. voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn: 2 meter;
3. voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn: 1 meter.
Artikel 1.114 van de planregels bepaalt dat onder voorgevellijn wordt verstaan de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Op grond van artikel 4 bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2*, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2.