ECLI:NL:RBZWB:2022:6117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
02/665331-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van valse bankbiljetten met als doel ze als echt en onvervalst uit te geven

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1992 en niet ingeschreven in de basisadministratie, werd op 16 december 2017 aangehouden met 15 valse bankbiljetten van € 500,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk deze valse bankbiljetten heeft gehad en vervoerd met de intentie om ze als echt en onvervalst uit te geven. De officieren van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. E.H. Smale, hebben voldoende bewijs gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en de aangetroffen valse biljetten, om de beschuldigingen te onderbouwen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 6 weken geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, besloten om een taakstraf van 30 uren op te leggen. De rechtbank heeft ook vervangende hechtenis van 15 dagen opgelegd indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Brouwer, die niet in de gelegenheid was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665331-18
vonnis van de meervoudige kamer van 21 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 oktober 2022. Tegen verdachte is verstek verleend. De officieren van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. E.H. Smale hebben hun standpunt kenbaar gemaakt

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat hij samen met een of meer anderen opzettelijk valse bankbiljetten heeft gehad en vervoerd om deze uit te geven, subsidiair dat hij deze bankbiljetten heeft gehad en in omloop wilde brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie concluderen dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen van het in voorraad hebben van valse geldbiljetten, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat deze vals waren en het oogmerk hadden om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Zij baseren zich daarbij op de tapgesprekken en de aangetroffen valse biljetten bij de aanhouding van verdachte.
4.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt op het moment dat er hoger beroep wordt aangetekend.
4.3
De bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 16 december 2017 is aangehouden terwijl hij in het bezit was van 15 valse briefjes van € 500,-. Uit de tapgesprekken voorafgaand aan deze dag kan worden afgeleid dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die deze briefjes aan verdachte heeft overgedragen. Op 13 december 2017 belt verdachte met [medeverdachte] , waarbij verdachte aan [medeverdachte] vraagt of hij er nog heeft liggen en of dat kleine of grote zijn. [medeverdachte] geeft aan dat hij 15 grote heeft. Ze spreken af op de volgende dag. Op 14 december 2017 belt [medeverdachte] met verdachte, waarbij [medeverdachte] aangeeft naar verdachte te zullen gaan. Op 15 december 2017 belt [naam 1] met [naam 2] , waarbij [naam 1] zegt dat [medeverdachte] er 15 heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich in de periode van 14 tot en met 16 december 2016 15 valse bankbiljetten van € 500,- heeft verschaft en deze in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen een ander gebruik van valse bankbiljetten dan deze als echt en onvervalst uit te geven dan wel te doen uitgeven zich moeilijk laat denken. Daarbij heeft de verdachte geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om tijdens enig verhoor bij de politie enige toelichting te geven over de herkomst van de biljetten, of zijn intenties hiermee. De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om voormelde valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
Over de pleegperiode overweegt de rechtbank dat er in het dossier aanwijzingen zijn te vinden dat verdachte in januari 2018 opnieuw interesse toont in het kopen van valse bankbiljetten. Er is echter onvoldoende concreet bewijs om te kunnen concluderen dat in die periode een daadwerkelijke transactie heeft plaatsgevonden. Het primair ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen voor alleen de periode van 14 tot en met 16 december 2017.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 14 december 2017 tot en met 16 december 2017 te Roosendaal en/of Sprundel, opzettelijk bankbiljetten van 500 euro, waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving, bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, zich heeft verschaft en in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van de tijd die verdachte voor deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kopen en voorhanden hebben van € 7.500,00 aan bankbiljetten waarvan hij wist dat ze vals waren. Het in omloop brengen van vals geld schaadt het vertrouwen in papiergeld en dupeert bovendien de onwetende ontvanger. Daarnaast ondervindt het gehele handelsverkeer daarvan hinder en schade. Verdachte heeft echter alleen stil gestaan bij zijn eigen financiële gewin en dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
Bij de vraag welke straf er dient te worden opgelegd, overweegt de rechtbank verder het volgende. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Gelet daarop, maar ook op de aard en ernst van het feit, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63, 209 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zich bankbiljetten verschaffen en in voorraad hebben, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 oktober 2022.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.