Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting en het in omloop brengen van valse bankbiljetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 oktober 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. A. Cimen. De officieren van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. E.H. Smale, hebben hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot oplichting van verzekeringsmaatschappijen door te doen alsof er een woninginbraak had plaatsgevonden, en het opzettelijk in bezit hebben en vervoeren van valse bankbiljetten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De officieren van justitie hebben voldoende bewijs gepresenteerd voor de medeplichtigheid aan de poging tot oplichting, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rol van de verdachte was ondersteunend, en er was geen bewijs dat hij zou delen in de opbrengst van de oplichting. Daarom werd hij vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de medeplichtigheid aan de poging tot oplichting werd wel bewezen verklaard.
Wat betreft het tweede feit, de rechtbank oordeelde dat de verdachte valse bankbiljetten in zijn bezit had en deze had overgedragen aan een medeverdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde de subsidiaire tenlastelegging bewezen. De rechtbank legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de lange gevangenisstraf die de verdachte in een andere zaak had gekregen. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.