ECLI:NL:RBZWB:2022:6116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
02/665329-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot oplichting en het in omloop brengen van valse bankbiljetten

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting en het in omloop brengen van valse bankbiljetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 oktober 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. A. Cimen. De officieren van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. E.H. Smale, hebben hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot oplichting van verzekeringsmaatschappijen door te doen alsof er een woninginbraak had plaatsgevonden, en het opzettelijk in bezit hebben en vervoeren van valse bankbiljetten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De officieren van justitie hebben voldoende bewijs gepresenteerd voor de medeplichtigheid aan de poging tot oplichting, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rol van de verdachte was ondersteunend, en er was geen bewijs dat hij zou delen in de opbrengst van de oplichting. Daarom werd hij vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de medeplichtigheid aan de poging tot oplichting werd wel bewezen verklaard.

Wat betreft het tweede feit, de rechtbank oordeelde dat de verdachte valse bankbiljetten in zijn bezit had en deze had overgedragen aan een medeverdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde de subsidiaire tenlastelegging bewezen. De rechtbank legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de lange gevangenisstraf die de verdachte in een andere zaak had gekregen. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665329-18
vonnis van de meervoudige kamer van 21 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 oktober 2022. Verdachte is niet aanwezig. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw mr. A. Cimen.
De officieren van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs en mr. E.H. Smale, en de verdediging hebben hun standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1: hij primair samen met een of meer anderen heeft geprobeerd om verzekeringsmaatschappijen op te lichten door te doen alsof er een woninginbraak had plaatsgevonden, subsidiair dat hij een ander daarbij heeft geholpen;
Feit 2: hij samen met een of meer anderen opzettelijk valse bankbiljetten heeft gehad en vervoerd om deze uit te geven, subsidiair dat hij deze bankbiljetten heeft gehad en in omloop wilde brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten het medeplegen van de oplichtingspoging van feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Zij concluderen dat verdachte vooraf op de hoogte was van het plan, actief heeft deelgenomen aan het letterlijk doen verdwijnen van de auto van [naam 1] , spullen heeft weggemoffeld in de garagebox en meegeholpen heeft de woning van [naam 1] in een rommelige staat te brengen.
Voor feit 2 vinden de officieren van justitie dat er voldoende bewijs is voor het medeplegen van het in voorraad hebben van valse geldbiljetten, waarvan verdachte en zijn medeplegers wisten dat deze vals waren en zij het oogmerk hadden om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Zij baseren zich daarbij op de tapgesprekken en de aangetroffen valse biljetten bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak, nu onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten in de primaire en de subsidiaire variant.
Voor feit 1 voert de verdediging aan dat uit de telefoongesprekken blijkt dat [naam 1] geprobeerd heeft om haar verzekeringsmaatschappij op te lichten, maar niet dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest. De rol van verdachte is onvoldoende duidelijk uit het dossier naar voren gekomen. Op de cruciale punten – het in brand steken van de auto, het verplaatsen van de goederen uit de woning en het in rommelige staat brengen van de woning – komt de naam van verdachte wel naar voren, maar zijn rol hierin is niet duidelijk. De verdediging voert daarbij aan dat anderen ook de beschikking hadden over de sleutel van de garage waar de spullen zijn terug gevonden en dat er gesproken wordt over het niet nakomen van afspraken door verdachte. Dat verdachte in café [naam café] is geweest op de avond dat de auto is verdwenen kan wel worden aangenomen, maar nu er vier personen met de auto onderweg waren kan niet met zekerheid worden gesteld dat het verdachte is geweest die de auto in brand heeft gestoken. Uit het dossier blijkt niet van een nauwe bewuste samenwerking bij de poging tot oplichting van de verzekering. Er was geen vooropgezet plan en verdachte had geen profijt van het plegen van het feit. Van medeplichtigheid, laat staan medeplegen, is daarom geen sprake.
Bij feit 2 is de rol van verdachte marginaal geweest. Als loopjongen van [naam 2] en [naam 1] heeft hij slechts een pakketje van de ene persoon naar de andere persoon overgedragen. Hij heeft niets op voorraad gehad of in omloop gebracht. Ook voor beide varianten van dit feit dient daarom vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt op het moment dat er hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank overweegt dat uit de tapgesprekken blijkt dat [naam 1] van plan was om de verzekering op te lichten. Zij spreekt over haar auto in brand te steken of total loss te rijden, zodat ze er nog wat geld voor kan krijgen. Zij overlegt met haar toenmalige partner [naam 2] welke goederen uit haar woning zij als gestolen kan opgeven, waarbij [naam 2] aangeeft dat zij rotzooi in huis moet maken, schuiven moet opentrekken en de “gestolen” spullen alvast weg moet halen. Op 19 augustus 2017 belt [naam 3] met verdachte, in welk gesprek verdachte aangeeft bij Gent te rijden. Hij vraagt aan [naam 3] of [naam 1] ergens tegenaan is gereden, omdat de auto vreemde geluiden maakt. Vanuit de woning van [naam 3] wordt later die avond gebeld naar [naam 4] , die aangeeft dat verdachte in [naam café] zit. Op 20 augustus 2017 om 0:02 uur wordt via de tap op de telefoon van [naam 1] gehoord: “mijn deur nog kapot maken” en “als [verdachte] alles had gedaan zoals afgesproken was er niks aan de hand geweest”. Om 00:34 uur belt [naam 3] naar [naam 5] om te vragen waar ze zijn, waarbij [naam 5] zegt dat [verdachte] naar de [straatnaam] gaat. [naam 1] belt op 20 augustus 2017 om 01:10 uur met de politie om te melden dat er in haar huis is ingebroken en dat haar auto daarbij ook gestolen is.
Op 24 augustus 2017 wordt de uitgebrande Fiat 500 van [naam 1] teruggevonden op 2 kilometer afstand van [naam café] .
Op 8 september 2017 wordt in de garage van de buurman van verdachte een Jumbo-shopper tas gevonden met daarin diverse goederen die door [naam 1] als gestolen zijn opgegeven. De buurman herkent de spullen niet en vertelt dat verdachte en zijn vrouw de garage gebruiken om hun auto te parkeren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in ieder geval betrokken is geweest bij het verplaatsen van de auto, het rommelig maken van de woning en het wegmaken van de “gestolen” spullen van [naam 1] door de garage van verdachtes buurman beschikbaar te stellen. Verdachte zat in de auto op het moment dat die naar België werd gebracht, was een half uur voor de melding van de ‘inbraak’ op weg naar het huis van [naam 1] en had de beschikking over de sleutel van de garage waar de ‘gestolen’ goederen zijn teruggevonden.
Voor het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot oplichting van de verzekering moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen is echter niet gebleken dat op voorhand een plan met verdachte is gemaakt om deze (poging tot) oplichting te plegen. Er blijkt van afgesproken hulp. De rol die verdachte heeft gespeeld is een ondersteunende geweest en niet gebleken is dat verdachte zou delen in de beoogde opbrengst. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit. Door de helpende rol te vervullen die hierboven is omschreven, kan wel de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de poging tot oplichting wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 2
Op 13 december 2017 belt medeverdachte [medeverdachte] met verdachte, waarbij [medeverdachte] vraagt of verdachte er nog heeft liggen en of dat kleine of grote zijn. Verdachte geeft aan dat hij 15 grote heeft. Ze spreken af op de volgende dag. Op 14 december 2017 belt verdachte met [medeverdachte] , waarbij verdachte aangeeft naar [medeverdachte] te zullen gaan. Op 15 december 2017 belt [naam 1] met [naam 2] , waarbij Nicole zegt dat [verdachte] er 15 heeft gegeven. Op 16 december 2017 wordt [medeverdachte] aangehouden, die op dat moment in het bezit is van 15 valse briefjes van € 500,-.
De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat verdachte degene is die de valse bankbiljetten op 14 december 2017 in zijn bezit heeft gehad en heeft overgedragen aan [medeverdachte] . Nu verdachte ze niet zelf heeft uitgegeven, maar aan een ander heeft overgedragen en daarmee in omloop heeft gebracht, komt de rechtbank tot een vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.subsidiair
[naam 1] op tijdstippen in de periode van 4 augustus 2017 tot en met 12 oktober 2017 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door [naam 1] voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen dooreen samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 1] en [verzekeringsmaatschappij 2] te bewegen tot de afgifte van enig geldbedrag, immers heeft [naam 1] met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk bij voornoemde verzekeringsmaatschappijen een schadeclaim ingediend, betreffende de schade ten gevolge van de op 19 augustus 2017 te [plaatsnaam] plaatsgevonden hebbende woninginbraak en autodiefstal, en zich aldus
- bij [verzekeringsmaatschappij 1] heeft voorgedaan als benadeelde van een woninginbraak waarbij onder andere een grote hoeveelheid sieraden was weggenomen en
- bij [verzekeringsmaatschappij 2] heeft voorgedaan als benadeelde van een autodiefstal waarvan aangifte was gedaan bij de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, terwijl de woninginbraak en de diefstal van de auto niet waren gepleegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 19 augustus 2017 en 20 augustus 2017 te [plaatsnaam] en in België, opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk
- omstreeks 19 augustus 2017 de door [naam 1] (later) als gestolen opgegeven auto naar een andere locatie te brengen (teneinde deze auto te onttrekken aan het zicht van derden) en
- omstreeks 20 augustus 2017 schade toe te brengen aan de woning van die [naam 1] waardoor het leek alsof er in die woning was ingebroken, en
- een deel van de later opgegeven gestolen goederen in een Jumbo-tas op een andere locatie (garagebox) onder te (laten) brengen en aldus te onttrekken aan het zicht van derden.
2. subsidiair
hij op 14 december 2017 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk bankbiljetten van 500 euro, welke bestemd waren om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, teneinde deze in omloop te brengen heeft ontvangen en heeft vervoerd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft mede met het oog op de overschrijding van de redelijke termijn gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij enige bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht geen straf op te leggen of hooguit een geheel voorwaardelijke straf. Bijna vijf jaar na de pleegdata is de redelijke termijn ruimschoots overschreden. Bovendien is verdachte in de tussentijd veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf in een andere zaak. De onderhavige zaak had bij die behandeling op zitting meegenomen kunnen worden en dan was geen hogere straf opgelegd. Tot slot is [naam 1] slechts veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van twee verzekeringsmaatschappijen en het in omloop brengen van vals geld. Dit zijn feiten waar de maatschappij veel last van heeft. Wanneer valse aangiftes leiden tot uitkeringen zullen verzekeringsmaatschappijen uiteindelijk de risico’s doorberekenen aan hun klanten, waardoor de polissen in prijs zullen stijgen. Op die wijze heeft de hele maatschappij last van het plegen van dit soort feiten. Het in omloop brengen van vals geld brengt het vertrouwen in papiergeld grote schade toe en dupeert bovendien de onwetende ontvanger in ernstige mate. Daarnaast ondervindt het gehele handelsverkeer daarvan hinder en schade.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van de feiten komt voor de rechtbank bij het bepalen van de straf doorslaggevende betekenis toe aan de overschrijding van de redelijke termijn en de 18 jaar gevangenisstraf die verdachte is opgelegd op 21 februari 2020. Dat die straf nog niet onherroepelijk is doet daar niet aan af. Zouden deze feiten bij die behandeling zijn meegenomen, dan zouden zij naar alle waarschijnlijkheid niet hebben geleid tot een langere gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom volstaan met een schuldigverklaring zonder straf of maatregel.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 48, 57, 63, 210, 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: medeplichtigheid aan een poging tot oplichting;
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk bankbiljetten welke bestemd zijn om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, teneinde ze in omloop te brengen, ontvangen en vervoeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
- hotelkaartje Fletcher hotel;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 oktober 2022.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.