ECLI:NL:RBZWB:2022:6078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een waterpartij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het aanleggen van een waterpartij. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft deze vergunning verleend met een besluit van 28 april 2020. Eisers hebben bezwaar gemaakt en het college heeft het besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 behandeld, waarbij eisers aanvullende gronden hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, maar dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning kon worden verleend binnen het geldende natuurbeschermingsregime. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het college moet binnen 12 weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar nemen en de griffierechten van € 360,00 vergoeden aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2283 WABOA MI A

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1], uit [plaatsnaam 1] , en
[naam eiser 2], uit [plaatsnaam 2] , eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college)
(gemachtigde: mr. L.P. Koster-Braad),
en

[naam vergunninghouder] , uit [plaatsnaam 3] , vergunninghouder

(Vertegenwoordiger: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] (hierna: [naam vergunninghouder] ) voor het aanleggen van een waterpartij.
1.1
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 28 april 2020 verleend. Met het bestreden besluit van 8 april 2021, verzonden op 15 april 2021, op het bezwaar van eisers heeft het college het besluit tot verlenen van de vergunning in stand gelaten.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op de 9e dag voor de zitting hebben eisers aanvullende gronden ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de voorzitter van de [naam eiser 1] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. Ter zitting was de vertegenwoordiger van vergunninghouder aanwezig en heeft hij aangegeven als partij deel te willen nemen. Het college heeft ter zitting ingestemd met het meenemen van de gronden die pas op de 9e dag voor de zitting door eisers zijn ingediend bij de beoordeling van het beroep.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
2. In oktober 2019 laat [naam vergunninghouder] een waterpartij aanleggen op een perceel aan de [adres] 6 te [plaatsnaam 3] . Op 11 februari 2020 klagen eisers over het verrichten van deze werkzaamheden zonder vergunning. Op 3 april reageert het college met de mededeling dat [naam vergunninghouder] alsnog een vergunning aan moet vragen voor het aanleggen van een waterpartij.
2.1
Op 6 april 2020 dient [naam vergunninghouder] een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van de waterpartij. Op 22 april 2020 wordt de vergunning verleend.
2.2
Op 8 juni 2020 maken eisers bezwaar tegen de verleende vergunning. Op 8 april 2021, verzonden op 15 april 2021, beslist het college op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een waterpartij aan de [adres] 6 te [plaatsnaam 3] heeft verleend. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
De rechtbank ziet dat beroep is ingesteld tegen het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor zover eisers betogen dat ook een vergunning had moeten worden verleend op basis van de Ontgrondingenwet, de Waterwet en de Waterschapskeur, valt dat buiten de omvang van dit geding. Deze vergunningen zijn geen onderdeel van de bestreden omgevingsvergunning en moeten, voor zover ze van toepassing zijn, verleend worden door een ander bestuursorgaan dan het college. Ook ziet deze procedure niet op een besluit om af te zien van handhavend optreden door het college.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Mocht het college de werkzaamheden legaliseren?
6. Eisers stellen dat het college de werkzaamheden niet mocht legaliseren. Eisers beschouwen het aanleggen van de waterpartij vooral als zandwinput voor het te realiseren recreatiepark en als het bewust vernietigen van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Het college had hier handhavend tegen op moeten treden in plaats van te legaliseren.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Handhaving is er op gericht om de feitelijke situatie in overeenstemming met het recht te brengen. Dit kan door handhavend op te treden in de zin dat een illegaal verricht werk ongedaan wordt gemaakt. Dit kan ook door alsnog vergunning te verlenen voor de illegaal verrichte werkzaamheden. Dat is in dit geval gebeurd. Daarbij moet wel getoetst worden aan de voorwaarden die voor een vergunning gelden. Het college heeft die toets uitgevoerd en geoordeeld dat aan de voorwaarden wordt voldaan en de vergunning verleend kan worden. Er is geen rechtsregel die het achteraf legaliseren van illegale activiteiten verbiedt.
Heeft het college tijdig op het bezwaar beslist?
7. Eisers stellen dat het college te lang heeft gedaan over het nemen van de beslissing op bezwaar.
7.1
Het college stelt dat de lange tijdsduur te wijten is aan een aanvullend ecologisch onderzoek dat nog moest plaatsvinden naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften. Daarover is contact geweest met eisers en daarbij is afgesproken dat de beslissing op bezwaar wordt aangehouden, zodat een extern bureau een ecologisch onderzoek kon doen.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn voor het beslissen op bezwaar als genoemd in artikel 7:11, eerste lid van de Awb in beginsel is overschreden. Onduidelijk is in hoeverre partijen hebben ingestemd met uitstel in verband met het opstellen van het ecologisch rapport. De rechtbank moet echter de beslissing op bezwaar beoordelen. Dat het college langer de tijd nodig heeft genomen om tot dat besluit te komen, verandert het besluit en de rechtmatigheid daarvan niet. Als eisers eerder een besluit hadden willen hebben, hadden ze tijdig maatregelen moeten nemen en bijvoorbeeld het college in gebreke moeten stellen om alsnog op korte termijn een besluit te verkrijgen. De lange tijdsduur is geen reden om het beroep gegrond te verklaren.
Toetsingskader omgevingsvergunning
8. De vergunning waar het hier over gaat is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het toetsingskader is terug te vinden in artikel 2.11 van de Wabo en het geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wabo is op de locatie waar de waterpoel is aangelegd mogelijk verplicht op grond van de bestemmingen ‘Natuur’, en ‘Waarde Archeologie 6’ en de aanduiding ‘Attentiegebied EHS’. Het college heeft alleen een vergunning verleend op basis van de bestemming Natuur. De vergunning is in overeenstemming met het bestemmingsplan verleend. In het bestreden besluit heeft het college gemotiveerd aangegeven waarom voor de andere onderdelen in zijn ogen geen vergunning nodig is. De rechtbank toetst hieronder eerst of het college terecht heeft geoordeeld dat alleen vergunning nodig is op grond van de bestemming ‘Natuur’ en beoordeelt vervolgens of de op deze grond verleende vergunning terecht is verleend.
Is er ook een vergunningplicht op basis van de bestemming ‘Waarde Archeologie 6’?
9. Eisers stellen dat er voor meer dan 2500 m² dieper dan 50 cm wordt gegraven. Volgens eisers hebben zij op basis van een luchtfoto vastgesteld dat de zandwinput gemiddeld 80 cm diep is. Met een peilstok is vastgesteld dat op een meter van de kant de poel al een diepte heeft van minimaal 80 cm. Een vergunning op basis van archeologische waarden is dus vereist.
9.1
Het college stelt dat het aannemelijk is dat voor minder dan 2500 m² dieper dan 50 cm is gegraven. De hele poel is 4000 m² en loopt geleidelijk af van 0 cm naar 80 cm diepte.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De eerste vraag die de rechtbank moet beoordelen is of zij hieraan mag toetsen. Beroep is ingesteld door rechtspersonen die het oogmerk hebben de natuur te beschermen. Archeologie valt daar niet onder. De bepalingen over archeologie en het verstoren van de bodem zijn opgenomen ter bescherming van het archeologisch belang. De rechtbank ziet daarin geen belang dat door eisers statutair wordt behartigd en ziet archeologie niet als onderdeel van de cultuurhistorische waarden die bij het landschap horen. De rechtbank mag daarom het bestreden besluit niet vernietigen op grond van artikel 8:69a van de Awb en moet dus afzien van een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. [1]
Is er ook een vergunningplicht op basis van de aanduiding ‘Attentiegebied EHS’?
10. Eisers stellen dat een vergunning op grond van de aanduiding ‘Attentiegebied EHS’ is vereist.
10.1
Wat betreft het vergunningstelsel onder de aanduiding ‘Attentiegebied EHS’ heeft het college geoordeeld dat geen vergunning nodig is. Hij wijst daarbij op artikel 39.4.2 van het bestemmingsplan, waarin staat: ‘Het gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden: [die] bedoeld zijn in lid 39.4.2 maar [waardoor] de in lid 39.4.1 omschreven waarden en wezenlijke kenmerken van deze gronden niet worden aangetast, niet significant worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.’ Het college geeft aan dat er geen vergunningplicht geldt omdat er geen negatieve effecten op het Natura2000-gebied [naam bestemmingsplan] zijn te verwachten.
10.2
Deze beroepsgrond slaagt niet
.Het beschermingsregime van de bestemming ‘Attentiegebied EHS’ is gericht op de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en versterking van de ecologische hoofdstructuur. Uit het rapport van Econsultancy blijkt dat ‘De gerealiseerde poel past in het beeld van de natuur binnen [naam bestemmingsplan] . De aanleg van de poel evenals de aanwezigheid van de poel in de nieuwe situatie leidt niet tot negatieve effecten op natura 2000 gebied [naam bestemmingsplan] .’ Uit het rapport blijkt met name dat er geen negatieve effecten worden verwacht op de aanwezige flora en fauna. Eisers hebben niet betoogd of aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden in het gebied de ecologische hoofdstructuur wel aantasten. Het college mocht zich daarom op dit onderzoek verlaten en concluderen dat de waarden en wezenlijke kenmerken van de gronden in relatie tot de ecologische hoofdstructuur niet worden aangetast en dat daarom geen vergunning nodig is op grond van dit vergunningenstelsel.
Is de vergunning op basis van de bestemming Natuur terecht verleend?
11. Eisers geven aan dat het advies van de medewerkster van de gemeente van 30 november 2020 niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk advies gesteld worden. De commissie bezwaarschriften heeft dat ook geconstateerd. Desondanks heeft het college vergunning verleend.
Daarnaast stellen eisers dat het advies van Econsultancy niet zorgvuldig tot stand is gekomen en ook inhoudelijk niet klopt. Er is niet inhoudelijk getoetst aan de Omgevingsverordening Zeeland en het Natuurbeheerplan Zeeland waarin ook staat welk habitattype ter plaatse beschermd moet worden. Procedureel is het grootste probleem dat geen inventarisatie is gemaakt van de situatie van voor het graven van de poel. Dat moet volgens de jurisprudentie wel. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] . Een goede afweging van de gevolgen van de afgraving is daardoor niet meer te maken.
Econsultancy is eraan voorbij gegaan dat deelgebied De Maire, waarin de ontwikkeling plaatsvindt, droog schraalland betreft. Dit is een zeldzaam natuurtype in West-Europa dat ook tot het natuurnetwerk behoort. Volgens artikel 2.28 van de Omgevingsverordening Zeeland moet het oppervlakte hiervan gehandhaafd worden. Door aanleg van de zandwinput is die oppervlakte juist afgenomen.
Daarnaast verstoort de zandwinput de geohydrologische situatie ter plaatse. Het vernattingsproject dat het Waterschap in het gebied heeft uitgevoerd om daar het grondwaterpeil te verhogen wordt deels teniet gedaan. Open water verdampt immers veel sneller dan grondwater en de grondwaterstroming is verstoord door vergraving van het bodemprofiel.
Bovendien mocht deze vergunning niet verleend worden zonder vergunning op grond van de Ontgrondingenwet, de Waterwet en de Waterschapskeur.
11.1
Het college verwijst naar het rapport van Econsultancy dat naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften is opgesteld. Het college bestrijdt dat hier het vergunde gebied tot het habitattype ‘droog schraalland’ of ‘grijze duinen’ hoort.
11.2
Deze beroepsgrond slaagt. Het college heeft het advies van de commissie bezwaarschriften overgenomen in die zin dat er een aanvullend advies is opgesteld. Daarmee is het gebrek aan het advies van 30 november 2020 hersteld. De rechtbank beoordeelt in deze procedure of het college de beslissing op bezwaar kon nemen op grond van de gegevens die hij had op het moment dat de beslissing op bezwaar is genomen. Dat betekent dat vooral het rapport van Econsultancy als motivering van het verlenen van de vergunning van belang is.
Het toetsingskader van de bestemming ‘Natuur’ is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dat is breder dan het toetsingskader van de aanduiding Ecologische hoofdstructuur. Aan de formele eisen voor de vergunningverlening is voldaan. Er is een advies van een landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige en er is een inrichtingsplan. Het is geen eis dat eerst een vergunning op grond van de Ontgrondingenwet, de Waterwet of de Waterschapkeur moet zijn.
Econsultancy heeft door een onderzoek ter plaatse en door literatuurstudie gepoogd de oorspronkelijke situatie zo goed mogelijk in kaart te brengen. Uiteraard was het wenselijk geweest dat [naam vergunninghouder] de vergunning had verkregen voordat met de graafwerkzaamheden werd begonnen, maar nu thans moet worden beoordeeld of de vergunning alsnog verleend kan worden, geeft de aanpak van Econsultancy het best denkbare haalbare resultaat en het is dan ook niet onredelijk om dit ten grondslag te leggen aan de toetsing van de vergunningaanvraag.
Eisers wijzen er op dat Econsultancy en het college geen aandacht hebben besteed aan het Natuurbeheerplan Zeeland en het habitattype waar ter plaatse sprake van was of zou moeten zijn op grond van dit plan. Ook is volgens eisers ten onrechte geen aandacht besteed aan de geohydrologische gevolgen en de mogelijke verdroging van het gebied als gevolg van het uitgraven van de poel. Dit zijn terechte constateringen.
De rechtbank oordeelt het in strijd met de motiveringsplicht van artikel 3:46 van de Awb om vergunning te verlenen zonder te toetsen aan het Natuurbeheersplan Zeeland en het aanwijzingsbesluit Natura2000. Uit het advies van Econsultancy en de motivering van het college blijkt niet welk natuurbeschermingsregime van toepassing is, of het graven van de poel past binnen het natuurbeschermingsregime zoals in deze documenten is vastgelegd en, indien dit niet past, waarom dan toch een vergunning kan worden verleend. Ook had het college in zijn motivering rekening moeten houden met de gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning voor het aanleggen van de poel verleend kon worden binnen het geldende natuurbeschermingsregime. Het college moet nog een inhoudelijk oordeel geven over de beroepsgronden zoals hierboven beschreven. Omdat daar mogelijk een nader deskundigenonderzoek voor nodig is, geeft de rechtbank het college daar 12 weken de tijd voor. Aan de hand van die beoordeling moet het college besluiten of hij de vergunning in stand houdt of alsnog herroept.
Het college moet de griffierechten van € 360,00 vergoeden aan eisers. Eisers hebben niet verzocht om vergoeding van de kosten van professionele rechtsbijstand, zodat van een proceskostenvergoeding geen sprake is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen 12 weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 19 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[. . .]
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
[. . .]

Artikel 2.11

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
[. . .]
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] [3]

Artikel 12 Natuur

[. . .]
12.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1
Verbod
Het is verboden gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
et beplanten van gronden met houtgewassen.
12.5.2
Uitzonderingen
Het in lid 12.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
reeds krachtens een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
reeds mogen worden uitgevoerd in het kader van de Natuurbeschermingswet;
passen binnen het beheersplan [naam bestemmingsplan] ;
worden uitgevoerd in verband met een natuurontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
12.5.3
Voorwaarden
De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen. Hiertoe dient vooraf een inrichtingsplan te worden opgesteld, dat door bevoegd gezag wordt betrokken bij haar besluit.
12.5.4
Advisering
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent de vraag of aan de voorwaarde als bedoeld in 12.5.3 wordt voldaan.

Artikel 32 Waarde - Archeologie - 6

[. . .]
32.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1
Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 meter;
het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,50 meter;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,50 meter bedraagt;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,50 meter;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,50 meter;
et omzetten van grasland in bouwland;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,50 meter.
32.4.2
Uitzonderingen
Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
worden uitgevoerd ten dienste van de bestemming Waterstaat - Waterkering op de gronden die mede zijn voorzien van de bestemming Waterstaat - Waterkering.

Artikel 39 Algemene aanduidingsregels

[. . .]
39.4
attentiegebied EHS
39.4.1
Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'attentiegebied EHS' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en versterking van de ecologische hoofdstructuur.
39.4.2
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in 39.4.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 meter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;
Het gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
bedoeld zijn in lid 39.4.2 maar de in lid 39.4.1 omschreven waarden en wezenlijke kenmerken van deze gronden niet worden aangetast, niet significant worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:664 en 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:645.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2073.
3.De 1e herziening [naam bestemmingsplan] heeft geen wijzigingen tot gevolg in de opgenomen bestemmingsplan artikelen.