ECLI:NL:RBZWB:2022:6077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake registratie persoonsgegevens in Fraude Signalering Voorziening

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres heeft op 12 mei 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 1 april 2022, waarbij haar bezwaar tegen een brief van 20 mei 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. Deze brief informeerde eiseres dat haar persoonsgegevens waren opgenomen in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Eiseres betoogde dat de registratie in strijd was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en dat zij hierdoor onterecht was benadeeld. De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 20 mei 2021 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief had enkel een informatieve functie en was niet gericht op een publiekrechtelijk rechtgevolg. Hierdoor kon eiseres geen bezwaar maken tegen deze brief. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit volgens de Awb en de voorwaarden waaronder bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft de wettelijke kaders uiteengezet en de argumenten van beide partijen gewogen, waarbij de rechten van eiseres op het gebied van privacy en informatievoorziening zijn besproken, maar niet leidde tot een andere conclusie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2483 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. K. van der Hoeven,
en

De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 mei 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van
1 april 2022 (bestreden besluit) van de inspecteur over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de brief van 20 mei 2021 waarbij de inspecteur eiseres heeft geïnformeerd dat haar persoonsgegevens zijn opgenomen in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 september 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar partner en haar gemachtigde en namens de inspecteur
[naam vertegenwoordiger] en mr. M.J.H. Braam.

Overwegingen

Feiten:
1. Bij brief van 20 mei 2021 heeft de inspecteur eiseres geïnformeerd dat haar persoonsgegevens zijn opgenomen in het computersysteem FSV. De inspecteur geeft hierbij aan te gaan onderzoeken of de registratie voor eiseres mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad. Tevens geeft de inspecteur aan dat eiseres zich kan melden als zij het vermoeden heeft dat zij door de registratie onterechte gevolgen heeft ondervonden.
Op 28 juli 2021 heeft eiseres de melding gedaan dat zij denkt dat zij last heeft gehad van de registratie in de FSV bij de behandeling van haar zaken door de Belastingdienst.
Bij brief van 22 december 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 20 mei 2021.
De inspecteur heeft bij beslissing op bezwaar van 1 april 2022 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, primair omdat het bezwaarschrift niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en subsidiair vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Geschil:
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of de inspecteur het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten partijen:
3. Eiseres voert aan dat in de conclusie van 17 juni 2021 van [naam betrokkenen] wordt betoogd dat voor belastingplichtigen die op de ‘fraudelijst’ stonden de mogelijkheid tot bezwaar en beroep toegelaten moet worden omdat de registraties in strijd met de AVG en het recht op privacy zijn en hiervoor geen wettelijke regeling bestaat in de AWR. Eiseres is van mening is dat het opnemen van haar gegevens in de FSV en het informeren daarover geldt als een schriftelijke beslissing. De registratie destijds is namelijk zonder medeweten van eiseres gedaan, maar als dat niet zonder medeweten van eiseres zou zijn gebeurd, dan zou eiseres daar normaliter schriftelijk bericht van hebben gekregen. Het element ‘schriftelijk’ is eiseres ontnomen. Het is duidelijk dat eiseres hiervan publiekrechtelijke rechtsgevolgen ondervindt. Naast de inbreuk op haar privacy is het mogelijk dat haar belastingaangifte op basis van de registratie verhoogd is. Vanwege de onwetendheid heeft eiseres nooit de mogelijkheid gehad om hiertegen bezwaar te maken. Een besluit hoeft niet uit een schriftelijk stuk kenbaar te zijn om aan de definitie van ‘schriftelijk’ te voldoen. Daarnaast voert eiseres aan dat een belastingplichtige, die pas na het verstrijken van de bezwaartermijn verneemt dat hij op de lijst stond, in bepaalde gevallen alsnog rechtsmiddelen aan kan wenden met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de informerende brief van 20 mei 2021 niet is aan te merken als een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het is slechts een informerende brief. De conclusie van [naam betrokkenen] is niet van toepassing op dit geschil. De conclusie betreft een geschil met betrekking tot de rechtmatigheid van een aanslag inkomstenbelasting. De inspecteur is dan ook van mening dat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast heeft eiseres het bezwaar buiten de wettelijke termijn ingediend.
Wettelijk kader:
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling:
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 20 mei 2021 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is alleen informatief van aard en is niet op een publiekrechtelijk rechtgevolg gericht en beoogt dat evenmin. De brief heeft slechts als doel eiseres mede te delen dat haar persoonsgegevens in de FSV stonden. De brief op zichzelf verandert niets in de rechtspositie van eiseres. De omstandigheid dat de inspecteur eiseres destijds niet op de hoogte heeft gesteld van de registratie in de FSV doet daar niet aan af. Nu de brief van 20 mei 2021 geen besluit is in de zin van de Awb, kon hiertegen op grond van de Awb geen bezwaar worden gemaakt.
Omdat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, is de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb niet aangevangen en is van een overschrijding van de bezwaartermijn dan ook geen sprake.
Conclusie:
6. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar zijn aard op rechtsgevolg is gericht.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Awb kan alleen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit.