ECLI:NL:RBZWB:2022:607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering door UWV

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2021. Dit besluit betrof de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van de eiser. De eiser, die sinds 29 juli 2002 een WAO-uitkering ontvangt, was in 2019 werkzaam en ontving inkomsten die hoger waren dan zijn uitkering. Het UWV had abusievelijk nagelaten een fictieve schatting van de arbeidsongeschiktheid uit te voeren, waardoor de uitkering ongewijzigd was doorbetaald. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de uitkering had herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen had teruggevorderd. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van herziening of terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 februari 2022, en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1646 WAO

uitspraak van 1 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) van het UWV over de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 december 2021. Eiser is in persoon verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als monteur. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege fysieke klachten. Sinds 29 juli 2002 ontvangt eiser een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser is voor het eigen werk ongeschikt gebleven. Het UWV heeft in diverse perioden waarin eiser heeft gewerkt op basis van eisers verdiensten een fictieve arbeidsongeschiktheidsschatting uitgevoerd en de uitkering naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse uitbetaald. Sinds 1 april 2018 wordt eisers uitkering weer uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
Bij besluit van 12 februari 2019 heeft het UWV eiser een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) toegekend voor de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 januari 2022. Daarin staat als werkgever vermeld [naam werkgever] ( [naam werkgever] ).
In de periode van 2 januari 2019 tot 1 januari 2020 heeft eiser gewerkt bij en inkomsten ontvangen van [naam werkgever] .
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (primair besluit) heeft het UWV de WAO-uitkering van eiser herzien over de periode van 2 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de bij het besluit gevoegde specificatie en de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde uitkering ter hoogte van € 18.003,71 bruto van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht eisers WAO-uitkering heeft herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering heeft teruggevorderd.
3.
Wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Op grond van artikel 36a, eerste lid, onder c, van de WAO herziet het UWV, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, een dergelijke beschikking of trekt hij die in indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van het tweede lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO wordt de uitkering van degene die arbeid gaat verrichten en daaruit inkomsten geniet gedurende een periode van vijf jaar niet ingetrokken of herzien, maar wordt de uitkering uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de uitkering die zou zijn vastgesteld als die arbeid als algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO zou zijn aangemerkt.
In artikel 57, eerste lid, van de WAO is, voor zover van toepassing, bepaald dat de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In het vijfde lid is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.
Standpunt van eiser
Eiser voert, samengevat, in beroep aan dat hij juist heeft gehandeld en nooit de intentie heeft gehad om te frauderen. Hij vindt de terugvordering erg pijnlijk omdat hij net alles weer op een rijtje heeft en sinds 1 februari 2021 een vaste baan heeft. Eiser is het dan ook niet eens met de terugvordering.
5.
Beoordeling van de rechtbank
5.1.
Herziening
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit in die zin dat eiser ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat de grondslag voor de herziening is gelegen in de toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO.
Omdat eiser in het jaar 2019 heeft gewerkt en inkomsten heeft ontvangen die hoger waren dan zijn WAO-uitkering moet op grond hiervan, met toepassing van genoemd artikel een zogenoemde fictieve schatting plaatsvinden. Op grond van deze fictieve schatting is eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zodat de WAO-uitkering niet tot uitbetaling komt.
Het UWV heeft abusievelijk nagelaten een dergelijke fictieve schatting uit te voeren en heeft de WAO-uitkering van eiser in 2019 ongewijzigd doorbetaald. Als gevolg hiervan heeft eiser zowel inkomsten uit arbeid als een WAO-uitkering ontvangen.
Vaststaat dat eiser op juiste wijze zijn inkomsten bij het UWV heeft opgegeven. Maar ook in zo’n geval moet het UWV de uitkering herzien, tenzij sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen dringende reden om van herziening af te zien.
5.2.
Terugvordering.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV onverschuldigd uitkering aan eiser heeft betaald over het jaar 2019. Het UWV is op grond van artikel 57 van de WAO verplicht tot terugvordering, tenzij sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dit geldt ook als sprake is van een fout van het UWV.
Niet gesteld of gebleken is dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet juist is.
De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak worden financiële redenen in het algemeen niet als dringende redenen aangemerkt nu bij de terugbetaling een aflossing in termijnen kan worden afgesproken waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser met het UWV inmiddels een betalingsregeling is overeengekomen van € 100,- per maand.
6. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.