ECLI:NL:RBZWB:2022:6064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over aanvragen Participatiewet

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen niet tijdig had beslist op zijn aanvragen voor een uitkering op grond van de Participatiewet, ingediend op 1 november 2021, 10 december 2021 en 12 januari 2022. De rechtbank had zich in een eerdere uitspraak op 17 juni 2022 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De opposant heeft hiertegen verzet ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 4 oktober 2022.

De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of zij terecht had geoordeeld dat zij onbevoegd was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanvraag van 1 november 2021 was en dat de brieven van 10 december 2021 en 12 januari 2022 niet als aanvragen konden worden aangemerkt. De opposant voerde aan dat hij wel degelijk een aanvraag had gedaan en overhandigde een kopie van een brief gedateerd 31 oktober 2021. Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele overlegging van een kopie niet voldoende was om aan te tonen dat de aanvraag daadwerkelijk was verzonden.

De rechtbank concludeerde dat de opposant er niet in was geslaagd om de verzending van zijn aanvraag aannemelijk te maken. Daarom bleef de eerdere uitspraak van 17 juni 2022 in stand en werd het verzet ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/600 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 op het verzet van

[naam opposant], uit [woonplaats], opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (verweerder) volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvragen van 1 november 2021, 10 december 2021 en 12 januari 2022 om een uitkering op grond van de Participatiewet.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Opposant is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat er geen aanvraag van 1 november 2021 is en dat de brieven van 10 december 2021 en 12 januari 2022 niet aan te merken zijn als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er wel degelijk een aanvraag voor een uitkering met ingang van 1 november 2021 is en overlegt hiertoe een kopie van een brief gedateerd 31 oktober 2021. Opposant voert daarbij aan dat hij al eerder meerdere exemplaren van zijn aanvraag van 1 november 2021 aan de rechtbank heeft gezonden, maar dat de rechtbank in haar uitspraken slechts verweerder herhaalt dat zij deze aanvraag niet hebben ontvangen.
De verzetrechter stelt vast dat opposant eerst in verzet een kopie van zijn aanvraag voor een uitkering met ingang van 1 november 2021 – gedateerd op 30 oktober 2021 – heeft overgelegd. Verweerder heeft in beroep in haar verweerschrift verklaard niet bekend te zijn met een aanvraag van of rond deze datum. Vervolgens is het – volgens vaste jurisprudentie – aan opposant om aannemelijk te maken dat hij de aanvraag wel heeft verzonden. De enkele overlegging van een kopie van de aanvraag is hiertoe niet voldoende, nu hieruit niet blijkt dat opposant de aanvraag daadwerkelijk ter post heeft bezorgd. Nu opposant er niet in is geslaagd om de verzending van zijn aanvraag aannemelijk te maken, komt de verzetrechter tot het oordeel dat er geen sprake is van een aanvraag.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 juni 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.