ECLI:NL:RBZWB:2022:6030

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3464 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in handhavingstraject dwangsom

Op 18 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van de gemeente Altena, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin hem een last onder dwangsom was opgelegd op 3 juni 2022. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er spoedeisend belang was bij zijn verzoek.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer bestond bij het verzoek. In een brief van 22 augustus 2022 had het college aan verzoeker medegedeeld dat de overtredingen inmiddels waren gelegaliseerd en dat het handhavingstraject was beëindigd. Hierdoor was de situatie zodanig veranderd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet langer gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3464

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder,

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2022 (primaire besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op
bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen (spoedeisend) belang meer heeft bij zijn verzoek. Bij brief van 22 augustus 2022 heeft het college aan verzoeker medegedeeld dat de overtredingen inmiddels zijn gelegaliseerd en daarom zijn beëindigd. In diezelfde brief schrijft het college dat het handhavingstraject tot een einde is gekomen.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.