ECLI:NL:RBZWB:2022:6006
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar van 20 juli 2021, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Breda de naheffingsaanslag had gehandhaafd. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek per brief is gesloten.
De rechtbank constateert dat op 29 juni 2021 om 14:39 uur een voertuig met kenteken [kenteken] stilstond op een parkeerplaats aan de Beyerd te Breda zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 66,80. Belanghebbende voerde aan dat hij voor ongeveer twee uur had betaald en dat hij niet geparkeerd stond, maar op een passagier wachtte. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aan zijn belastingplicht heeft voldaan, omdat zijn parkeertijd om 14:00 uur afliep en hij op het moment van controle niet voldoende had betaald.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat het voertuig geparkeerd stond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de situatie waar belanghebbende naar verwijst, niet vergelijkbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, bevestigt de naheffingsaanslag en verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het Wob-verzoek en de klacht van belanghebbende. De kosten van de procedure worden niet vergoed.