ECLI:NL:RBZWB:2022:6006

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar van 20 juli 2021, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Breda de naheffingsaanslag had gehandhaafd. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek per brief is gesloten.

De rechtbank constateert dat op 29 juni 2021 om 14:39 uur een voertuig met kenteken [kenteken] stilstond op een parkeerplaats aan de Beyerd te Breda zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 66,80. Belanghebbende voerde aan dat hij voor ongeveer twee uur had betaald en dat hij niet geparkeerd stond, maar op een passagier wachtte. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aan zijn belastingplicht heeft voldaan, omdat zijn parkeertijd om 14:00 uur afliep en hij op het moment van controle niet voldoende had betaald.

De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat het voertuig geparkeerd stond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de situatie waar belanghebbende naar verwijst, niet vergelijkbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, bevestigt de naheffingsaanslag en verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het Wob-verzoek en de klacht van belanghebbende. De kosten van de procedure worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [vestigingsplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 20 juli 2021, betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 september 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
1. Tijdens een controle op 29 juni 2021 om 14:39 uur is geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stil stond op een parkeerplaats aan de Beyerd te Breda zonder dat parkeerbelasting op aangifte was voldaan. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd. [1] Om die reden heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
2. Belanghebbende heeft allereerst aangevoerd dat hij voor ongeveer 2 uur parkeerbelasting heeft betaald om te kunnen parkeren. Vervolgens stelt belanghebbende dat hij op 29 juni 2021 om 14:39 uur niet stond geparkeerd aan de Beyerd te Breda, maar enkel stil stond om op de passagier te wachten. Terwijl de passagier instapte reed de scanauto voorbij waarna belanghebbende achter de scanauto aan richting de uitgang van het parkeerterrein reed. Daarnaast voert belanghebbende aan at de foto van de achterzijde van zijn voertuig onvoldoende informatie en context geeft om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen, omdat niet duidelijk te zien is of iemand in het voertuig zat. Tot slot doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
4. De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende dat hij heeft voldaan aan zijn belastingplicht niet. Uit het rekeningafschrift van belanghebbende blijkt dat hij om 12:47 uur € 2,80 heeft betaald om te kunnen parkeren. Met het betalen van dit bedrag bij een uurtarief van € 2,30 heeft belanghebbende 1 uur en 13 minuten parkeertijd gekocht. De parkeertijd liep af om 14:00 uur, waardoor belanghebbende tijdens de controle om 14:39 uur niet voldoende parkeerbelasting had betaald.
5. Voor zover belanghebbende betoogt dat de Geo-informatie en de foto niet voldoende zijn om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen, oordeelt de rechtbank als volgt. Niet relevant is of in de auto een persoon zat, de motor van de auto draaide of wat de bedoeling van de bestuurder was. Om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen is voldoende dat de auto geparkeerd stond.
6. Van parkeren in de zin van de Verordening is - kort gezegd - sprake als een auto een aaneengesloten periode stil staat op een fiscale parkeerplek, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar erin geslaagd om aannemelijk te maken dat de auto van belanghebbende op het moment van de controle stilstond aan de Beyerd. Dit blijkt uit de door de heffingsambtenaar bij het verweerschrift overgelegde Geo-informatie van de locatie van de gescande auto en de foto’s van de auto, waarop duidelijk de tijdsindicatie en het kenteken van de auto zichtbaar zijn. Daarnaast heeft belanghebbende beschreven dat hij met de auto stilstond om te wachten op de passagier, waardoor belanghebbende niet enkel stil stond om de passagier onmiddellijk in te laten stappen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van de belastingplicht voor het parkeren.
7. De rechtbank is, met de heffingsambtenaar, van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De zaak waar belanghebbende naar verwijst, betreft een andere situatie op een andere locatie onder andere omstandigheden. In die zaak hielp de taxichauffeur namelijk een persoon die slecht ter been was met instappen.
8. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende geparkeerd stond aan de Beyerd en parkeerbelasting verschuldigd was. Nu belanghebbende heeft geparkeerd zonder (aanvullend) parkeerbelasting te voldoen, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden een naheffingsaanslag opgelegd.
Overige gronden
9. De rechtbank overweegt dat de belastingrechter niet mag oordelen over een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), ook niet als dit verzoek inhoudelijk ziet op stukken die de naheffingsaanslag parkeerbelasting betreffen. De belastingrechter is in zoverre dan ook niet bevoegd.
Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat de algemene bestuursrechter over dergelijke geschillen mag oordelen en dat alvorens in beroep te kunnen gaan bij de algemene bestuursrechter de belanghebbende eerst bezwaar maken tegen het besluit op zijn Wob-verzoek. Eerst als op het bezwaar is beslist kan belanghebbende in beroep gaan.
10. De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om een excuusbrief van de gemeente. De rechtbank merkt dit verzoek aan als een klacht over de wijze waarop de gemeente op zijn verzoeken en/of brieven heeft gereageerd. Deze klacht kan belanghebbende indienen bij de gemeente Breda. Ingevolge artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht. Indien belanghebbende het niet eens is met de behandeling van zijn klacht door het bestuursorgaan kan een klacht worden ingediend bij een ombudsman.

Conclusie en gevolgen

Het beroep inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het Wob-verzoek en de klacht.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover dit ziet op het Wob-verzoek;
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de klacht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 3 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).