ECLI:NL:RBZWB:2022:5992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
02-065541-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 19 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 december 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur reed op een weg waar 60 kilometer per uur was toegestaan, verloor de controle over zijn voertuig. Dit leidde tot een aan zijn schuld te wijten ongeval waarbij drie inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen door niet alleen te hard te rijden, maar ook zijn aandacht af te leiden door zich om te draaien naar zijn passagiers.

De officier van justitie vorderde een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn rijgedrag in aanzienlijke mate onvoorzichtig was.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de verantwoordelijkheid die de verdachte had genomen na het ongeval en zijn goede contact met de slachtoffers, maar ook met zijn eerdere snelheidsovertredingen. De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijk rijgedrag en de gevolgen van onoplettendheid in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/065541-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit, nu er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Voor het subsidiair ten laste gelegde feit refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Primair: artikel 6 WVW
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 december 2020 met een door hem bestuurde personenauto van de Stadsedijk in Oudemolen is geraakt, waarbij de auto eerst tegen een boom is gebotst en daarna op een iets lager gelegen parallelweg tot stilstand is gekomen. Zijn drie passagiers hebben daardoor allen zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit ongeval en de gevolgen ervan hebben op zitting niet ter discussie gestaan. Dat geldt ook voor de door de politie berekende snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur waarmee verdachte reed op de weg waar 60 kilometer per uur was toegestaan. Tot slot heeft verdachte op zitting herhaald dat hij net voor het van de weg raken zijn hoofd had omgedraaid naar zijn twee vrienden op de achterbank en hen had aangesproken op hun onrustige gedrag.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het gedrag van verdachte moet worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een auto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daartoe behoort in ieder geval dat hij of zij de toegestane snelheid in acht neemt en zijn aandacht bij de weg en de andere verkeersdeelnemer houdt. Een snelheidsovertreding van een paar kilometer of een kort moment van onoplettendheid levert in beginsel geen schuld op in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft de maximumsnelheid ter plaatse echter met meer dan de helft overschreden. Daarnaast heeft hij zich tijdens het rijden met die veel te hoge snelheid niet alleen omgedraaid naar zijn passagiers op de achterbank, maar hen in die houding ook toegesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval daarom sprake geweest van meer dan een kort moment van onoplettendheid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door voornoemde combinatie van gedragingen in aanzienlijke mate onvoorzichtig, onachtzaam en onnadenkend heeft gereden. De primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW kan daarom wettig en overtuigende bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 19 december 2020 te Oudemolen, gemeente Moerdijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Stadsedijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam en onnadenkend ter hoogte van een aldaar gelegen verkeersdrempel (aangegeven door middel van klavierstrepen en vier in de berm aanwezige reflecterende bermpalen) waarbij het wegverloop een zeer flauwe bocht naar links beschreef, te rijden met een snelheid van ongeveer 93 kilometer per uur en niet het verloop van die weg te volgen en de controle over zijn voertuig kwijt te raken en met zijn auto in een slip te belanden en vervolgens al slippend met zijn voertuig gezien, zijn, verdachtes, rijrichting in de rechterberm is geraakt en aldaar tegen een boom is gebotst, waarna het voertuig linksom de hoogte-as roteerde en op een aldaar gelegen parallelweg belandde, waardoor
[slachtoffer 1] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (meerdere ernstige letsels in het aangezicht, de darmen en de onderrug) en
[slachtoffer 2] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (gebroken bovenbeen, gebroken neus, hersenschudding en gekneusde longen) en
[slachtoffer 3] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (gebroken kaak en tandletsel).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van 20 september 2022 geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich niet tegen een voorwaardelijke veroordeling. Zij verzoekt in de strafmaat rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Bovendien heeft verdachte goed contact met de drie slachtoffers en zijn leven op orde. Daarnaast betaalt hij met het minimale loon dat hij ontvangt de schade van duizenden euro’s af die bij het ongeval aan zijn eigen auto is ontstaan. De geëiste taakstraf van 120 uren acht zij bij een veroordeling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te hoog. Een taakstraf van 60 tot maximaal 80 uren is in deze passender.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 19 december 2020 heeft verdachte na een avond stappen de verantwoordelijkheid genomen om zijn toenmalige vriendin en twee van zijn beste vrienden naar huis te rijden. Door echter onverantwoord te hard te rijden en zijn aandacht niet op de weg te houden, is zijn auto van de weg geraakt en met hoge snelheid tegen een boom gebotst. Het is een wonder dat alle inzittenden - inclusief verdachte - het ongeluk overleefd hebben.
Wel hebben zijn twee vrienden en met name zijn toenmalige vriendin zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtspraak zijn oriëntatiepunten geformuleerd voor de straftoemeting bij overtreding van artikel 6 WVW. Nu verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onnadenkend rijgedrag heeft vertoond, zoekt de rechtbank in beginsel aansluiting bij het oriëntatiepunt voor aanmerkelijke schuld met als gevolg zwaar lichamelijk letsel. Dat oriëntatiepunt is een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn proceshouding. Vanaf zijn verhoor bij de politie heeft hij de verantwoordelijkheid voor het ongeval genomen. Door zijn antwoorden op vragen van de rechtbank heeft hij op zitting laten zien die verantwoordelijkheid ook echt van binnen te voelen. Verder heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen dat hij nog steeds goed contact heeft met slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , indertijd twee van zijn beste vrienden. Ook met zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 1] heeft hij nog contact, zij het vooral beperkt tot af en toe appcontact. Zij was met haar ouders en zus bij de zitting. Zij had echter geen behoefte om een slachtofferverklaring af te leggen en de rechtbank heeft ook op een andere manier niets gemerkt van een wrok richting verdachte.
In het nadeel van verdachte telt dat drie inzittenden door zijn schuld zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Zijn twee vrienden zijn gelukkig volledig hersteld en hoewel het bij zijn voormalige vriendin langer heeft geduurd, lijkt er ook bij haar sprake van volledig herstel.
Daarnaast acht de rechtbank het zorgwekkend dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich op 26 mei 2020 ook al schuldig had gemaakt aan een forse snelheidsovertreding waarvoor hij een strafbeschikking van € 1.200,00 heeft betaald. Dat betekent inderdaad dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Tegelijkertijd ziet de rechtbank een forse snelheidsovertreding op 26 mei 2020, een forse snelheidsovertreding bij het onderhavige ongeluk op 19 december 2020 en daarna ook weer een forse snelheidsovertreding op 22 november 2021 die nog afgedaan moet worden. De reclassering wijst in haar rapport van 20 september 2022 dan ook terecht op het in het verkeer vertoonde impulsieve gedrag van verdachte. Zij adviseert daarom deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Verdachte wil hieraan meewerken en zowel hij als zijn vader zien de meerwaarde daarvan in. Verdere problemen zijn er niet. Een toezicht voor de duur van de training vindt de reclassering voldoende.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden zijn. De voorwaardelijke ontzegging is bedoeld om verdachte te stimuleren niet opnieuw in de fout te gaan. De rechtbank komt daarbij tot een langere proeftijd dan de officier van justitie. Hij heeft abusievelijk geconcludeerd dat de reclassering een korte proeftijd genoeg vindt. De reclassering vindt echter een (kort) toezicht voor de duur van de training genoeg. Gelet op het herhaald fors overtreden van de snelheid is naar het oordeel van de rechtbank een proeftijd van twee jaar echt nodig voor de algemene voorwaarde dat verdachte geen nieuwe strafbare feiten pleegt.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het eenongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit of na te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres: Langendijk 34 te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Indien hiervoor geen contra-indicaties naar voren komen, kan het toezicht na het doorlopen van de hierna te noemen gedragsinterventie worden afgesloten;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 oktober 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.