ECLI:NL:RBZWB:2022:5970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 juni 2022, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 maart 2022, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingediend. De opposant heeft verzet aangetekend en stelde dat hij het beroepschrift op 11 mei 2022 had afgegeven bij een PostNL punt, maar de rechtbank constateerde dat het beroepschrift pas op 13 mei 2022 was ontvangen, wat buiten de termijn viel.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzetrechter oordeelde dat de opposant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post had bezorgd, aangezien het beroepschrift zelf gedateerd was op 12 mei 2022. De verzetrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht merkte de verzetrechter op dat volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht wordt geheven van de indiener van een beroepschrift, ongeacht de uitkomst van de procedure. Er werd geen vergoeding van het griffierecht toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2497 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Justitie en Veiligheid van 30 maart 2022 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 27 juni 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Opposant is niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep niet tijdig is ingediend.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het beroepschrift op 11 mei 2022 heeft afgegeven bij een PostNL punt. Daarnaast geeft opposant aan het vreemd te vinden dat hij eerst een nota voor de griffiekosten heeft ontvangen en daarna de uitspaak dat het beroep niet-ontvankelijk is. Opposant wil graag weten hoe het met de griffiekosten afgewerkt gaat worden.
De verzetrechter stelt vast dat het bestreden besluit is gedateerd en verzonden op 30 maart 2022, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 11 mei 2022. Vast staat dat het beroep van opposant buiten die termijn bij de rechtbank is ontvangen, namelijk op 13 mei 2022.
Opposant voert in verzet aan dat hij het beroepschrift op 11 mei 2022, dus tijdig, voor verzending heeft afgegeven bij een PostNL punt.
Volgens vaste jurisprudentie moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld. De verzetrechter stelt vast dat op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, met als datum 12 mei 2022. De verzetrechter is van oordeel dat opposant met zijn enkele stelling dat hij het beroepschrift op 11 mei 2022 ter post heeft bezorgd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Hierbij neemt de verzetrechter in overweging dat het beroepschrift zelf ook gedateerd is op 12 mei 2022. De verzetrechter acht het niet aannemelijk dat opposant zijn beroepschrift een dag vóór datering al voor verzending ter post heeft aangeboden.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 27 juni 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Ten aanzien van het door opposant betaalde griffierecht merkt de verzetrechter op dat volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Awb van de indiener van een beroepschrift griffierecht wordt geheven, ongeacht de uitkomst van de procedure. Er zal daarom geen vergoeding van het door opposant betaalde griffierecht plaatsvinden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.