ECLI:NL:RBZWB:2022:5952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
16/077606-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarige

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2022, wordt de verdachte beschuldigd van seksueel misbruik van het zevenjarige zoontje van zijn toenmalige partner in de jaren 2004 en 2005. De tenlastelegging omvat onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en het plegen van ontuchtige handelingen. Tijdens de zitting op 30 september 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, gepleit voor een bewezenverklaring, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. L. Klewer, vrijspraak bepleitte wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als authentiek en geloofwaardig beoordeeld, maar oordeelt dat er onvoldoende steunbewijs is voor de tenlastelegging. De verklaringen van getuigen over gedragsverandering bij de aangever zijn niet voldoende om het seksueel misbruik te bevestigen. De rechtbank concludeert dat het wettelijk voorgeschreven bewijsminimum niet is gehaald en spreekt de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, die een schadevergoeding vorderde, wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 16/077606-21
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de zitting heeft [benadeelde] het spreekrecht uitgeoefend en is de door hem ingediende vordering benadeelde partij behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. Verdachte wordt verdacht van, kort en feitelijk weergegeven, seksueel misbruik in 2004 en 2005 van het destijds zevenjarige zoontje van zijn toenmalige partner. De seksuele handelingen zouden mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer (feit 1). Ook zou verdachte ontuchtige handelingen hebben gepleegd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verklaringen van aangever zijn consistent en er is geen reden om aan zijn aangifte te twijfelen. De verklaringen van de getuigen bevestigen dat destijds sprake is geweest van een gedragsverandering bij aangever, waarvan de officier van justitie vindt dat die komt door het tenlastegelegde. Ook vindt de aangifte steun in de verklaring van verdachte dat hij onder de douche heeft voorgedaan hoe aangever zijn penis moest schoonmaken. Deze handeling heeft een ontuchtig karakter gelet op de specifieke relatie tussen verdachte en aangever. Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken, omdat daarvoor het steunbewijs ontbreekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte dient vrij te spreken, in de eerste plaats vanwege onvoldoende steunbewijs voor de aangifte. De verklaringen van de getuigen zijn gebaseerd op dezelfde bron (aangever), tot stand gekomen door beïnvloeding en bieden geen steun voor de kern van de tenlastelegging. In de tweede plaats dient ook vrijspraak te volgen wegens gebrek aan overtuiging, omdat de verklaringen van aangever ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het seksueel misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van alle omstandigheden van het concrete geval.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de verklaringen van aangever inhoudelijk in voldoende mate worden ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron. Voordat de rechtbank aan die vraag toekomt, zal moeten worden beoordeeld of de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever
Aangever heeft naar het oordeel van de rechtbank authentieke verklaringen afgelegd. Hij verklaart over specifieke gebeurtenissen en details en beschrijft specifieke gevoelens die hij had bij seksuele handelingen die door verdachte zouden zijn gepleegd. Illustratief hiervoor is de verklaring over een moment dat aangever en verdachte onder de douche stonden en er seksuele handelingen tussen hen zouden hebben plaatsgevonden en hoe aangever zich daarbij heeft gevoeld. De rechtbank stelt ook vast dat aangever zijn verklaring niet lijkt aan te dikken of verdachte extra zwaar probeert te belasten. Integendeel, aangever verklaart over een relatief beperkt aantal keer, verspreid over een periode van ongeveer een jaar, dat seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ook uit het door aangever op de zitting uitgeoefende spreekrecht blijkt hoe hij zich voelt door het vermeende seksuele misbruik door verdachte en hoe hij daar jaren later tegenaan kijkt. Dit komt op de rechtbank authentiek en geloofwaardig over. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar acht. De rechtbank acht deze verklaring dan ook redengevend voor het bewijs.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verklaringen van aangever voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal en in die zin voldaan is aan het wettelijk voorgeschreven bewijsminimum.
De moeder en oma van aangever hebben verklaard over een gedragsverandering bij aangever. Deze verklaringen leveren echter geen concrete ondersteuning voor het (vermeende) seksueel misbruik. Wel verklaren zij over de dominante houding van verdachte en verbale en fysieke agressie van verdachte richting aangever. De rechtbank kan op grond van hun verklaringen niet uitsluiten dat de geconstateerde gedragsverandering bij aangever werd veroorzaakt door de manier waarop door verdachte met aangever in die tijd werd omgegaan, anders dan door seksueel misbruik door verdachte. Geen van de getuigen kan uit eigen waarneming iets verklaren over enig seksueel misbruik van aangever door verdachte. Zij hebben hierover of van aangever gehoord of mogelijk van elkaar. Ook een basisschooljuf van aangever heeft verklaard over een gedragsverandering bij aangever, maar ook ten aanzien van die verklaring geldt dat niet uit te sluiten valt dat een andere reden dan seksueel misbruik de waargenomen gedragsverandering heeft veroorzaakt waardoor de verklaring in dat opzicht in deze niet kan dienen als steunbewijs. Zij verklaart verder ook niets over de kern van het tenlastelegging. Dit leidt er toe dat de rechtbank ten aanzien van de andere dan door aangever afgelegde verklaringen van oordeel is dat deze verklaringen onvoldoende redengevend zijn om de verklaring van aangever te ondersteunen. Dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij mogelijk een keer onder de douche heeft voorgedaan hoe aangever zijn geslachtsdeel moest schoonmaken, draagt niet zonder meer bij tot het bewijs dat verdachte bij aangever vervolgens ook de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Aan het wettelijk voorgeschreven bewijsminimum wordt niet voldaan.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 10.000,- en wettelijke rente.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten 1 en 2;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2022.
Mrs. Brouwer en Van Eck zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.