ECLI:NL:RBZWB:2022:5951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
02/028323-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2021 te Wernhout een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1972, heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een andere verkeersdeelnemer door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een inhaalmanoeuvre heeft uitgevoerd zonder voldoende aandacht te besteden aan het verkeer om hem heen, wat resulteerde in een aanrijding met een andere auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig is aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. De bijzondere voorwaarde is dat de verdachte binnen zes maanden na de vonnisdatum zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen moet laten beoordelen door het Centraal Bureau Rijvaardigheid door het aanvragen van een Gezondheidsverklaring. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opgelegd, zodat de verdachte de kans krijgt om zijn geschiktheid te laten toetsen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om te allen tijde alert en voorzichtig te zijn in het verkeer, vooral in situaties waar de kans op ongevallen groot is, zoals bij inhaalmanoeuvres in het donker. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn visuele beperking, en de mogelijke gevolgen van zijn rijgedrag voor andere weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/028323-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval op 30 november 2021 te Wernhout waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte
ernstige schuldheeft aan het verkeersongeval. Verdachte heeft niet goed opgelet en inschattingsfouten gemaakt bij de inhaalmanoeuvre. Hij heeft de auto’s voor hem ingehaald zonder zich ervan te vergewissen of dat kon en daarmee zeer onvoorzichtig gereden. Hierdoor werd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Zij acht niet bewezen dat sprake was van
roekeloosheid, zodat verdachte van deze zwaarste vorm van schuld vrijgesproken dient te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen kan komen van het schuldbestanddeel
roekeloosheiden dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Volgens haar kan de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring komen van enige andere vorm van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zodat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft een inhaalmanoeuvre uitgevoerd die hij dacht te kunnen maken. Er is slechts sprake geweest van een moment van onoplettendheid door de kruising over het hoofd te zien. Bovendien kan op basis van de summiere informatie van de geneeskundige verklaring niet worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden vast dat op 30 november 2021 te Wernhout, gemeente Zundert, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de personenauto’s van verdachte en [slachtoffer] betrokken waren. Ten tijde van het verkeersongeval was het donker. De Wernhoutseweg bestond ter hoogte van het verkeersongeval uit één rijbaan, bestemd voor verkeer van beide richtingen. De rijbaan was verdeeld in twee rijstroken en heeft geen straatverlichting. Ter hoogte van het verkeersongeval was er een t-splitsing met een weg naar de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] wilde met haar personenauto rijdende op de Wernhoutseweg linksaf slaan en heeft haar linker knipperlicht aangezet en vaart geminderd. De achter haar rijdende personenauto met daarin getuige [getuige] heeft daarop ook vaart geminderd. Deze getuige zag de personenauto van verdachte achter haar aan komen rijden op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer. Zij heeft als waarschuwing voor verdachte haar alarmlichten aangezet. Verdachte heeft verklaard dat hij geen remlichten heeft gezien. Ook heeft hij geen alarmlichten gezien die door de auto voor hem zijn aangezet. Verdachte is zonder vaart te verminderen op de andere rijbaan gaan rijden om de auto’s in te halen. Hierbij is hij in volle vaart gebotst op de personenauto van [slachtoffer] die op dat moment linksaf sloeg op de t-splitsing. [slachtoffer] liep ten gevolge van dit ongeval onder meer een blaasperforatie en meerdere breuken op in haar bekken en is voor medische behandeling, waaronder een operatie, naar het ziekenhuis gebracht.
Artikel 6 van de WVW
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake was aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 van de WVW vereiste schuld.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een inhaalmanoeuvre heeft gedaan over de rijbaan van het hem tegemoetkomende verkeer vlakbij een t-splitsing waar [slachtoffer] op dat moment linksaf wilde slaan. Verdachte heeft in het geheel niet gezien wat er precies aan de hand was op de weg voor hem en zodanig gereden dat hij de situatie op de weg voor hem niet kon overzien. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte de t-splitsing niet heeft gezien. Desondanks heeft verdachte ervoor gekozen om met onverminderde snelheid de auto’s voor hem in te halen. Hij heeft volgens zijn eigen verklaring zowel de remlichten als de alarmlichten van de auto voor hem niet gezien. Het was op dat moment donker en verdachte had zijn ruitenwissers aanstaan. Gelet op die omstandigheden had hij extra goed moet opletten op de weg en alert moeten zijn op gedragingen van andere verkeersdeelnemers, zoals van een gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mag worden verwacht. Het inhalen op deze manier brengt een groot risico met zich mee, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt in het verkeersongeval. Het voorgaande leidt ook tot de conclusie dat verdachte niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Verdachte had zijn snelheid terug moeten brengen tot een veilige snelheid: een snelheid waarbij hij gelegenheid had om acht te slaan op het overig verkeer en hij voldoende tijd had om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen indien zich iets of iemand voor hem op de weg zou begeven, danwel voldoende gelegenheid en tijd om dit voorwerp of persoon te ontwijken. Onder deze omstandigheden had verdachte niet moeten inhalen.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend, en is daarom van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, dat op grond van de verstrekte medische informatie naar het oordeel van de rechtbank als
zwaar lichamelijk letseldient te worden gekwalificeerd. Een geperforeerde blaas, een gebroken schaambeen en meerdere breuken in het bekken, waarvoor medisch en operatief ingrijpen noodzakelijk was, dient naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de geneeskundige verklaring, onder meer ten aanzien van de datering ervan, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
zeer onvoorzichtig en onoplettendheeft gehandeld, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat hij tegen de personenauto van [slachtoffer] is aangereden en waarbij [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letselheeft opgelopen. Dit betekent dat verdachte schuldig is in de zin van artikel 6 van de WVW. De rechtbank acht - net als de officier van justitie en de raadsman - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in juridische zin
roekeloosheeft gehandeld. Zij zal verdachte dan ook van dit deel van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Wat verder door de verdediging naar voren is gebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 november 2021 te Wernhout gemeente Zundert als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Skoda Octavia, voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de Wernhoutseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend, op het weggedeelte dat bestemd is voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer gereden en onvoldoende rechts gehouden en niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en is hij, verdachte,
met het door hem bestuurde motorrijtuig twee voor hem rijdende voertuigen in te halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had en de voor hem, verdachte, gelegen weg geschikt was om voornoemde inhaalmanoeuvre uit te voeren, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met een voor hem rijdende auto (Toyota Aygo voorzien van kenteken [kenteken 2] ), door welk verkeersongeval, [slachtoffer] zijnde de bestuurder van die Toyota Aygo zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: een geperforeerde blaas, een gebroken schaambeen, en vier breuken in de linker bekken.
De rechtbank constateert dat in de laatste regel van de tenlastelegging het woord “staartbeen” is opgenomen, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een gebroken schaambeen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij bij een bewezenverklaring verzocht te volstaan met een kortdurende taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om naar zijn werk te gaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 30 november 2021 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte heeft een inhaalmanoeuvre gemaakt door twee voor hem rijdende auto’s in te halen over de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en daarbij in het geheel niet gezien dat de voorste auto op dat moment bij een t-splitsing richting aangaf om linksaf te slaan. Verdachte is met onverminderde snelheid vervolgens in botsing gekomen met de personenauto van [slachtoffer] . Ten gevolge van dit ongeluk heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen waarvoor medisch en operatief ingrijpen noodzakelijk was. In het dossier zit geen informatie over hoe het op dit moment met het slachtoffer gaat, maar de rechtbank vindt het aannemelijk dat de gevolgen voor het slachtoffer aanzienlijk zijn geweest.
Verdachte is aan één oog blind. Het is algemeen bekend dat je met één oog minder diepte ziet. Verdachte dient dus zondermeer extra zorgvuldigheid te betrachten bij deelname aan het verkeer en zeker daarbij uiterst terughoudend te zijn met het uitvoeren van inhaalmanoeuvres. Verdachte heeft op zitting geen blijk ervan gegeven dat hij zich dat realiseert. Verdachte heeft in Roemenië in 2001 zijn rijbewijs gehaald. Op de zitting is aan de orde gekomen of verdachte vanwege een verminderd gezichtsvermogen in staat is om een motorrijtuig te besturen. Ook is aan de orde gekomen de vraag of hij ten behoeve van het behalen van zijn rijbewijs al dan niet een medische verklaring heeft overgelegd over zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Verdachte heeft daarover verklaard dat dit slechts bij de rijschool ter sprake is gekomen. Ondanks dat het volgens het blanco strafblad van verdachte niet eerder is gekomen tot verkeersmisdrijven, vindt de rechtbank de vrees voor herhaling reëel. Namens verdachte is immers aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Verdachte neemt dus bij grote regelmaat deel aan het verkeer, hetgeen het gevaar voor herhaling van (ernstige) ongelukken reëel maakt.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is het uitgangspunt bij artikel 6 van de WVW bij ernstige schuld en zwaar lichamelijk letsel een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden. De rechtbank wijkt echter ten gunste van verdachte af van de oriëntatiepunten. De rechtbank vindt het namelijk zeer belangrijk dat, gelet op de genoemde vrees voor herhaling van verkeersongelukken, verdachte zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen (medisch) laat beoordelen. Zij zal daarom de gevorderde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden
geheel voorwaardelijkopleggen, met daaraan als bijzondere voorwaarde gekoppeld dat verdachte zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen laat beoordelen door het CBR door het aanvragen van een Gezondheidsverklaring.
Alles afwegende is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uur een passende sanctie is. Deze straf doet recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit of na te melden
bijzondere voorwaardeniet heeft nageleefd:
* dat verdachte binnen zes maanden na de vonnisdatum zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen laat beoordelen door het Centraal Bureau Rijvaardigheid door het aanvragen van een Gezondheidsverklaring.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2022.
Mrs. Brouwer en Van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.