ECLI:NL:RBZWB:2022:5943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4637 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag meerzorg

Op 13 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een persoon die een aanvraag om meerzorg had ingediend, beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door CZ zorgkantoor B.V. op haar aanvraag. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er volgens haar sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster niet voldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie en de kosten die zij vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) moest betalen. Hierdoor was onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. In dit geval was er inmiddels op 11 oktober 2022 door het CZ zorgkantoor besloten op de aanvraag van verzoekster, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, omdat verzoekster niet had voldaan aan de vereisten voor spoedeisendheid.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld zonder zitting, conform artikel 8:83 van de Awb, en heeft de beslissing op 13 oktober 2022 genomen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4637 VV

uitspraak van 13 oktober 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

en

CZ zorgkantoor B.V., verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om meerzorg. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster ontvangt een persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) via het CZ zorgkantoor. Zij heeft in februari 2022 gevraagd om meerzorg vanuit de Wlz. Ten tijde van het verzoek om voorlopige voorziening was nog niet beslist op de aanvraag van verzoekster.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorziening-procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank beroep aanhangig is tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van verzoekster, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een uitspraak op het beroep van verzoekster. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
4. Bij brief van 4 oktober 2022 is aan verzoekster gevraagd om binnen 7 dagen het spoedeisend belang toe te lichten. Daarbij is expliciet gevraagd om inzicht te geven in de kosten die zij moet betalen vanuit het pgb en een overzicht te geven van haar financiële situatie.
Bij brieven van 7 en 13 oktober 2022 heeft verzoekster stukken ingebracht en een toelichting gegeven op haar verzoek.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de brief van 7 oktober 2022 geen antwoord is gegeven op de vraagstelling van 4 oktober 2022. Ook anderszins heeft verzoekster voor de gestelde datum geen inzicht gegeven in haar financiële situatie en de kosten die zij vanuit het pgb moet betalen. Hierdoor is onvoldoende gebleken dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5. Ter informatie van partijen merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Inmiddels heeft het CZ zorgkantoor op 11 oktober 2022 besloten op de aanvraag van verzoekster. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. De rechtbank zal nog beoordelen of aanleiding bestaat het beroep op grond van artikel 6:20, vierde lid, ter verdere behandeling in bezwaar door te verwijzen naar het CZ. Partijen zullen daarover afzonderlijk worden geïnformeerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 13 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.