ECLI:NL:RBZWB:2022:5943
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag meerzorg
Op 13 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een persoon die een aanvraag om meerzorg had ingediend, beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door CZ zorgkantoor B.V. op haar aanvraag. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er volgens haar sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster niet voldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie en de kosten die zij vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) moest betalen. Hierdoor was onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. In dit geval was er inmiddels op 11 oktober 2022 door het CZ zorgkantoor besloten op de aanvraag van verzoekster, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, omdat verzoekster niet had voldaan aan de vereisten voor spoedeisendheid.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld zonder zitting, conform artikel 8:83 van de Awb, en heeft de beslissing op 13 oktober 2022 genomen, in aanwezigheid van de griffier.