ECLI:NL:RBZWB:2022:592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
02-239703-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van een minderjarige in een supermarkt te Breda

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van een vijftienjarig meisje. De verdachte heeft het slachtoffer zonder aanleiding onverhoeds vastgepakt, naar zich toe getrokken en meerdere keren op haar wangen gezoend. Daarnaast heeft hij zijn stijve geslachtsdeel tegen haar aangedrukt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 januari 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsman niet verschenen, waardoor verstek werd verleend. De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van het slachtoffer en camerabeelden, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat de verdachte de aanranding had gepleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds last heeft van angst- en paniekaanvallen als gevolg van het incident. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 3.244,97 gevorderd, waarvan de rechtbank € 1.160,00 heeft toegewezen, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook de teruggave van inbeslaggenomen kledingstukken aan het slachtoffer gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/239703-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M.G. Eckhardt, advocaat te 's-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2022. Verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. D.E. van Hout, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] , de camerabeelden van de [naam 1] en de herkenning van verdachte op deze beelden door twee verbalisanten. Het door verdachte gebruikte geweld of een andere feitelijkheid volgt uit het onverhoeds vastpakken van de minderjarige aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bij de politie het tenlastegelegde feit ontkend. Hij zegt zich niets te kunnen herinneren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij samen met een vriendin op 24 augustus 2020 omstreeks 20.30 uur naar de [naam 1] in het winkelcentrum [naam 2] te Breda was gegaan en dat een voor haar vreemde, kalende man (in het gezelschap van een andere man die een wit vest droeg) in die supermarkt een opmerking naar haar maakte over de leesbril die zij voor de gein had opgezet. Toen [slachtoffer] met haar vriendin weer naar buiten kwam, zag zij de kalende man op een bankje zitten. [slachtoffer] vermeed het contact met hem. De man riep naar haar of ze de bril nog had gekocht, waarop de vriendin van [slachtoffer] reageerde en iets zei over de verjaardag van [slachtoffer] . Daaropvolgend liep de man naar [slachtoffer] toe, pakte haar met zijn platte handen bij haar heupen, trok haar naar zich toe en kuste haar drie maal op beide wangen. Hij wilde haar zogenaamd “feliciteren”. Hij herhaalde deze actie, waarbij hij haar ook op de mond probeerde te kussen. [slachtoffer] voelde dat de man zijn stijve geslachtsdeel dicht tegen haar lichaam aandrukte.
De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [slachtoffer] over wat er die avond is gebeurd te twijfelen. Niet alleen heeft zij concreet en consistent verklaard, maar ook wordt haar verklaring ondersteund door de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van haar moeder, getuige [getuige] , over wat aangeefster en haar vriendin haar die avond hebben verteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [slachtoffer] direct na terugkomst uit het winkelcentrum aan haar moeder en vader over deze gebeurtenis heeft verteld. Ook wordt waarde gehecht aan de emoties van [slachtoffer] toen zij over het incident tegen haar ouders vertelde. [slachtoffer] voelde zich vies, moest huilen en was bang. Ze was zenuwachtig om het verhaal tegen haar ouders te vertellen. Haar moeder merkte ook al snel aan het gedrag van [slachtoffer] en haar vriendin dat er iets aan de hand was. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [slachtoffer] over wat er die avond is gebeurd.
Door de politie zijn de camerabeelden opgevraagd van de bewuste dag/avond bij de [naam 1] . Deze beelden zijn door de rechtbank bekeken. Daarop is onder meer te zien dat in een gangpad twee meisjes bij een schap artikelen staan en dat twee mannen voorbij lopen, waarvan er één of zij allebei kort contact met de meisjes hebben. De ene man heeft een kaal hoofd, een licht getinte huidskleur en draagt donkere kleding. De andere man is slanker, heeft donker(blond) haar en draagt een wit vest. Bij het weglopen kijkt de man met het kale hoofd nog een keer om naar de meisjes. Twee verbalisanten hebben op de screenshots/stills ‒ die van deze camerabeelden zijn gemaakt ‒ de kale man duidelijk herkend als zijnde verdachte. Ook komt het signalement dat [slachtoffer] van de dader heeft opgegeven sterk overeen met de kale man op de camerabeelden en de politiefoto van verdachte. Daarnaast correspondeert de beschrijving die [slachtoffer] van de tweede man (met het witte vest) heeft gegeven met het signalement van de tweede man op de camerabeelden.
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het dan ook geen twijfel, dat verdachte de persoon is geweest die de aangeefster heeft aangesproken in de [naam 1] en haar even later heeft aangerand.
Door andere feitelijkheden dan geweld, te weten het onverhoeds vastpakken en het naar zich toe trekken, heeft verdachte [slachtoffer] gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Het was zodanig onverwachts en plotseling dat [slachtoffer] niet de gelegenheid had om zich tegen de gedragingen van verdachte te verweren of zich daaraan te onttrekken. Het zoenen van [slachtoffer] en het met het onderlichaam aandrukken tegen haar lichaam zijn handelingen die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dragen daarom een ontuchtig karakter.
Op grond van het vorenstaande en de opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 augustus 2020 te Breda, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande die feitelijkheden en die ontuchtige handelingen hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] onverhoeds bij haar heupen heeft vastgepakt en naar zich toe en tegen zich aan heeft getrokken en
- die [slachtoffer] 6 zoenen op haar wangen heeft gegeven en
- ( daarbij) zijn, verdachtes, stijve geslachtsdeel tegen die [slachtoffer] aan heeft geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van het feit, de proceshouding van verdachte, zijn strafblad en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van verdachte is onbekend gebleven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een vijftienjarig meisje door haar zonder aanleiding onverhoeds vast te pakken, naar zich toe te trekken en meerdere keren op haar wangen te zoenen. Ook heeft hij zijn stijve geslachtsdeel tegen haar aangedrukt. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Uit de toelichting bij het schade-onderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring – die door de vader van het slachtoffer op zitting is voorgelezen ‒ is af te leiden dat het slachtoffer nog altijd psychische en daaraan gerelateerde lichamelijke klachten ervaart door hetgeen haar door verdachte is aangedaan. Zo heeft ze vaak last van hoofdpijn, buikpijn en spanningen in haar lichaam. Daarnaast heeft ze angst- en paniekaanvallen ontwikkeld, waarvan ze nog dagelijks hinder ondervindt. “Jij hebt een stukje van mij afgenomen,” zegt ze in haar slachtofferverklaring tegen verdachte.
Verdachte is volledig voorbij gegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en de rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Bovendien roept een incident zoals het onderhavige binnen de samenleving gevoelens van onveiligheid en onrust op, nu dit zomaar op straat, op een plein bij een supermarkt gebeurde bij een kind dat daar gewoonweg met een vriendin boodschappen had gedaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld. Weliswaar is hij niet eerder veroordeeld ter zake van een zedendelict, maar hij is wel in 2014 met de politie in aanraking geweest vanwege een aanranding. Hij kreeg destijds een schriftelijke waarschuwing en de zaak werd daarmee geseponeerd. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst. Deze omstandigheid zal niet van invloed zijn op de hoogte van de op te leggen straf, maar op de strafmodaliteit.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zedenzaken zijn opgelegd.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een behoorlijke taakstraf een passende strafrechtelijke sanctie is. Daarnaast ziet de rechtbank op grond van de aard van het delict in combinatie met de omstandigheid dat verdachte kennelijk eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze straf dient als een stevige stok achter de deur, om verdachte ervan te weerhouden wederom dergelijke strafbare feiten te plegen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van
1 maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van voorarrest, nu verdachte niet in verzekering was gesteld.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.244,97 en de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 3.000,00 immateriële schade en € 244,97 materiële schade. Deze materiële schade omvat kosten voor kledingstukken, voor een totaalbedrag van € 84,97, en kosten voor een viertal therapiesessies, voor een totaal bedrag van € 160,00 (zijnde het gedeelte dat niet wordt vergoed door de zorgverzekeraar).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen wordt verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de rechtstreekse schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht dit ook aannemelijk, gezien de aard van het feit. Zij acht, gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vergoeding van een bedrag voor immateriële schade van € 1.000,00 billijk. In dit licht acht zij eveneens de materiële kosten voor de therapiesessies, het bedrag van € 160,00, voor toewijzing vatbaar. Daarvan zijn facturen als bijlagen bij het voormelde formulier beschikbaar. Voor beide toe te wijzen bedragen geldt dat de wettelijke rente daarbij wordt opgeteld.
Ten behoeve van de waarheidsvinding, namelijk een vergelijkend DNA-onderzoek, zijn kledingstukken van de benadeelde partij inbeslaggenomen. Zij heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat zij deze kledingstukken niet terug hoeft te hebben. De officier van justitie heeft echter gevraagd om over dit beslag een beslissing te nemen. Vooruitlopend op de beslagbeslissing ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de teruggave te gelasten van de kledingstukken aan de benadeelde partij, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Dit betekent dat er geen grond aanwezig is om verdachte de gevorderde schade aangaande de kledingstukken, van € 84,97, te laten vergoeden. De vordering zal voor dit gedeelte dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende gevorderde bedrag – betreffende de overige gevorderde immateriële schade – zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Daarvoor is de vordering onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd. Behandeling van dat deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal, mede gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, de teruggave te gelasten van de hieronder te noemen kledingstukken aan [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
  • spijkerbroek, merk Only, kleur blauw, met zwart lederen riem met ijzeren studs, goednummer 2239425;
  • sweater, merk Wrangler, kleur roze, maat s/m, goednummer 2239426.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan [slachtoffer] , te weten een blauwe spijkerbroek, merk Only met een lederen zwarte riem, en een roze sweater, merk Wrangler;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.160,00, waarvan € 160,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte ter zake van dit gedeelte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af in het overige gedeelte van de vordering ter zake van de materiële schade;
- veroordeelt de benadeelde partij ter zake van dit gedeelte in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering ter zake van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer],
€ 1.160,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
24 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
21 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.P. Broeders en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2022.
Mrs. Van Kralingen en Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.