Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2022 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van het dumpen van chemisch afval, afkomstig van de productie van synthetische drugs, in een oppervlaktewater te Roosendaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft de beoordeling van het bewijs uitvoerig besproken. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie vorderde vrijspraak, en de verdediging stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de dumping. De rechtbank heeft deze standpunten overgenomen en geconcludeerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte om tot een bewezenverklaring te komen.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2022, door de rechters R.P. Broeders, D. van Kralingen en E.G.F. Vliegenberg, in aanwezigheid van griffier mr. M.R. Tafazzul. De rechters Van Kralingen en Vliegenberg waren niet in de gelegenheid om het vonnis te ondertekenen.