ECLI:NL:RBZWB:2022:5907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
02/137307-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag op de snelweg

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 februari 2022 op de A58 in Ritthem een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van meer dan 140 kilometer per uur, terwijl de voorbanden van zijn auto geen profiel hadden. Tijdens een inhaalmanoeuvre verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen de auto van het slachtoffer, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds last heeft van de gevolgen van het ongeval. De verdachte ontkende enige schuld en bagatelliseerde zijn rol, wat de rechtbank in haar overwegingen meenam.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/137307-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook heeft [slachtoffer] het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 28 september 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte heeft, terwijl de voorbanden van zijn auto geen profiel hadden, met een aanzienlijk hogere snelheid dan 140 kilometer per uur op de snelweg gereden. Toen verdachte vervolgens werd geconfronteerd met andere weggebruikers, is hij de controle over zijn auto verloren en tegen de auto van [slachtoffer] gebotst. Onder deze omstandigheden is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). [slachtoffer] heeft door dit verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. Verdachte heeft niet roekeloos, onvoorzichtig of onoplettend gereden zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel schuld heeft gehad in de zin van artikel 6 van de WVW, dan is hoogstens sprake van de laagste schuldvorm, namelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verdachte heeft door het rijgedrag van de bestuurder van een derde auto, een Nissan, niet kunnen voorkomen dat een ongeval is ontstaan. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte harder dan 140 km/u heeft gereden.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 17 februari 2022, laat op de avond, op de A58 in Ritthem een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen twee personenauto’s. De A58 is een autosnelweg, waar (op dat tijdstip) een toegestane maximumsnelheid geldt van 120 kilometer per uur. Op de plaats van het ongeval bestaat de snelweg uit twee rijbanen en één invoegstrook. Verdachte reed op de snelweg als bestuurder van zijn Seat op de rechter rijbaan. [slachtoffer] reed als bestuurder in haar Toyota Yaris op de invoegstrook. Verdachte is vervolgens op de invoegstrook tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer] aangereden. Hierdoor is de auto van [slachtoffer] gaan tollen en is midden op de snelweg tot stilstand gekomen. Verdachte is met zijn auto in de berm terechtgekomen. Op basis van het forensisch voertuigonderzoek staat vast dat op het moment van de botsing sprake was van een aanzienlijk snelheidsverschil, waarbij de snelheid van verdachte hoger is geweest dan die van [slachtoffer] . Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Artikel 6 van de WVW
Om tot een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid of onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat van een automobilist in het algemeen en wat gemiddeld genomen van een automobilist mag worden verwacht. Hierbij geldt in het algemeen dat één moment van tijdelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid in het verkeer nog geen schuld hoeft op te leveren in de zin van artikel 6 van de WVW. Daarnaast is van belang dat uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, niet kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Voorts dient er een causaal verband te worden vastgesteld tussen de aan verdachte verweten gedraging en het verkeersongeval.
Snelheid en uitwijkmanoeuvre
Verdachte heeft verklaard dat hij op de rechter rijbaan 140 kilometer per uur reed en dat hij een voor hem rijdende personenauto (een Nissan) via de linker rijbaan wilde gaan inhalen. Op het moment dat verdachte naar de linker rijbaan is gegaan, kwam de Nissan voor hem ook naar de linker rijbaan. Om een botsing met de Nissan te voorkomen, is verdachte terug naar de rechter rijbaan gegaan, terwijl de Nissan zich ook terug verplaatste naar de rechter rijbaan. Om opnieuw een botsing te voorkomen, heeft verdachte zich nog meer naar rechts naar de invoegstrook verplaatst. Op de invoegstrook is verdachte tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer] aangereden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij, vóór het inhalen van de Nissan via de linker rijbaan, [slachtoffer] heeft zien rijden in de bocht die uitkomt op de invoegstrook.
Het dossier biedt naast de verklaring van verdachte geen concrete aanknopingspunten die het rijgedrag of überhaupt het bestaan van de Nissan bevestigen. De rechtbank zal niettemin uitgaan van de verklaring van verdachte hierover. Echter waar verdachte de Nissan als verontschuldigbare factor (of zelfs als schuldige) aanwijst in aanloop naar de botsing tussen hem en [slachtoffer] , ziet de rechtbank verdachte als schuldige aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft volgens zijn verklaring met zijn auto 140 kilometer per uur gereden. Het dossier biedt weliswaar aanwijzingen dat verdachte met een veel hogere snelheid dan 140 heeft gereden, waaronder de impact van de botsing, maar de rechtbank kan op basis daarvan niet vaststellen met hoeveel meer. De door verdachte genoemde snelheid is in ieder geval een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan en verantwoord was.
Terwijl verdachte 140 kilometer per uur reed, zag hij de Nissan voor hem op de rijbaan en [slachtoffer] op de invoegstrook rijden. Het is in het verkeer te verwachten dat weggebruikers op de rijbaan naast de invoegstrook ruimte geven aan een invoegende auto door een rijbaan naar links op te schuiven. Verdachte had daarom moeten anticiperen op de omstandigheid dat de Nissan voor hem naar de linker rijbaan zou verplaatsen om [slachtoffer] , die verdachte op de invoegstrook al aan zag komen rijden, te laten invoegen. Met een dergelijke snelheid op dat moment op die plaats rijden én inhalen, brengt risico’s mee. Dat bleek ook wel doordat - de lezing van verdachte volgend - de Nissan naar links bewoog om [slachtoffer] te laten invoegen en vervolgens kennelijk reageerde op de plots opduikende Seat van verdachte en weer naar rechts bewoog. Omdat verdachte kennelijk ook geen vaart meer kon minderen, was hij genoodzaakt nog veel meer naar rechts te bewegen waarna hij tegen de Toyota van [slachtoffer] reed. De combinatie van het met een veel te hoge snelheid rijden en het verrichten van een inhaalmanoeuvre op een gevaarlijk moment, zeker nu verdachte de Toyota al in beeld had, maakt dat sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de omstandigheid dat de banden van de auto van verdachte geen of onvoldoende profiel hadden, mede heeft bijgedragen aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Zij spreekt verdachte vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in juridische zin roekeloos heeft gereden en spreekt hem daarvan vrij. Wel komt zij gelet op de combinatie van de hierboven aangehaalde gedragingen van verdachte tot het oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 februari 2022 te Ritthem, gemeente Vlissingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden met een veel hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en
- met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar rechts uit te wijken zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had en de naast hem, verdachte, gelegen rijbaan vrij was van verkeer en de naast hem, verdachte, gelegen rijbaan geschikt was om voornoemde uitwijkmanoeuvre uit te voeren, gedurende en na welke manoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich naast hem, verdachte, gelegen rijbaan van die A58 en op het zich aldaar bevindende overige verkeer, en daardoor met een veel hogere snelheid dan de daar maximaal toegestane snelheid van 120 km/u op die rijksweg in botsing is gekomen met het door [slachtoffer] bestuurde voertuig (een personenauto), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een gebroken rib en
- een gebroken sleutelbeen en
- vijf, althans één of meerdere, gebroken ruggenwervels en
- een gebroken nekwervel en
- een zware hersenschudding,
werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Ook vordert hij oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt, bepleit de verdediging te volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Bij een bewezenverklaring van artikel 5 van de WVW verzoekt de verdediging om aan verdachte een geldboete op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 17 februari 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval op de snelweg door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Hij heeft met zijn auto te hard gereden en een gevaarlijke uitwijkmanoeuvre gemaakt. Hierdoor is verdachte met een hoge snelheid tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij ondervindt nog iedere dag de gevolgen van het ongeval. Dit heeft [slachtoffer] op zitting op een indringende wijze toegelicht. Haar botbreuken zijn hersteld, maar met de gevolgen van de zware hersenschudding heeft zij nog steeds te maken. Zo kost lezen haar veel moeite, waardoor zij nog niet weet wanneer ze weer met haar werk en HBO-opleiding kan beginnen. Ook ervaart [slachtoffer] angstaanvallen in het verkeer en moet zij nog steeds drie tot vier keer per week naar een revalidatiecentrum.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport van 22 september 2022 blijkt dat verdachte stabiliteit heeft op verschillende leefgebieden. De reclassering kan geen inschatting maken van het risico op recidive, omdat verdachte enige schuld/verwijtbaarheid ontkent. Ook neigt verdachte tot bagatelliseren van zijn eigen rol en rijgedrag en toont hij weinig empathie voor het slachtoffer. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventie en toezicht op dit moment niet nodig is. De oplegging van een rijontzegging kan voor het behouden van verdachte zijn werk dan wel voor de uitoefening van zijn functie directe gevolgen hebben.
De rechtbank heeft op zitting opgemerkt dat verdachte moeite heeft met het uiten van zijn gevoel en om daarbij de juiste woorden te vinden. Verdachte heeft zich wel aangemeld voor een behandeling bij Emergis om de impact van het ongeval te verwerken. De rechtbank is er daarom wel van overtuigd dat het ongeval impact heeft gehad op verdachte.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor een overtreding van artikel 6 van de WVW, waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en sprake is van ernstige schuld, een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar passend is.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 160 uur opleggen. Een deels voorwaardelijke taakstraf, zoals verzocht door de raadsvrouw, vindt de rechtbank niet passend gelet op de ernst van het feit. Tevens zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Bij het bepalen van de duur van de ontzegging houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Ook neemt de rechtbank aan dat verdachte door de impact van het ongeval - zoals hij heeft verklaard - zijn rijgedrag heeft aangepast. Op zitting is wel gebleken dat verdachte moeite heeft (gehad) om zich aan de toegestane snelheid te houden en flink doorrijdt. Daarom acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk deel als stok achter de deur noodzakelijk. De rechtbank legt aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij daarvoor geen aanleiding ziet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. primair
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Bijkomende straf t.a.v. primair
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2022.
Mr. Kooijman en mr. Diepenhorst zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.