ECLI:NL:RBZWB:2022:5906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
02-181337-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang aan een voetganger

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 1964, heeft op 3 juni 2021 op het Oranjeplein in Oost-Souburg, als bestuurder van een snorfiets, geen voorrang verleend aan een overstekende voetganger. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de voetganger een gecompliceerde enkelbreuk opliep. Tijdens de zitting op 28 september 2022 heeft de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, vrijspraak gevorderd voor de primaire tenlastelegging, maar stelde dat het subsidiair tenlastegelegde, het veroorzaken van gevaar op de weg, wettig en overtuigend kon worden bewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bij het afslaan naar links niet voldoende op de weg heeft gelet en daardoor de voetganger over het hoofd heeft gezien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de primaire tenlastelegging van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar wel aan het subsidiair tenlastegelegde van artikel 5 van dezelfde wet. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 400,00 op met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de houding van de verdachte na het ongeval en zijn eerdere verkeersgedrag.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen en legde de straf op, waarbij ook rekening werd gehouden met de omstandigheid dat de verdachte onder bewind staat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. Diepenhorst als voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J. Bergen, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/181337-21
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte rijdende op zijn snorfiets een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij voetganger [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt of geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer].

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zodat daarvan vrijspraak wordt gevorderd. Het subsidiair tenlastegelegde, het veroorzaken van gevaar op de weg, kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft, terwijl hij linksaf sloeg, geen voorrang verleend aan een overstekende voetganger. Hierdoor heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de WVW.
4.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte is van mening dat het niet zijn schuld is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Hij heeft goed opgelet op alle overige auto’s op de weg, maar heeft door de drukte de overstekende voetganger niet gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vast dat op 3 juni 2021 op het Oranjeplein in Oost-Souburg een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen een snorfiets en een voetganger. Verdachte was bestuurder van de snorfiets en sloeg, komende uit de Paspoortstraat, linksaf om het Oranjeplein op te rijden. Op dat moment stak een voetganger, komende uit de Ritthemstraat, rechtdoor over naar het Oranjeplein. Verdachte heeft bij het afslaan geen voorrang verleend aan de voetganger, terwijl verdachte dat gelet op de geldende voorrangsregels wel had moeten doen. Hierdoor is hij tegen de voetganger aangereden. De voetganger liep ten gevolge van dit ongeval een gecompliceerde enkelbreuk op.
Artikel 6 van de WVW
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de WVW oplevert. Verdachte heeft niet goed genoeg opgelet en daardoor de voetganger over het hoofd gezien, aan wie hij voorrang had moeten verlenen. Dat levert echter nog geen aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid op. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Artikel 5 van de WVW
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg in de zin van artikel 5 van de WVW. Verdachte had de voetganger voorrang moeten geven, maar heeft haar niet gezien. Hij lette weliswaar goed op het overige om hem heen bewegende verkeer, maar was daarbij vooral gefocust op de auto’s. Hierdoor heeft hij de voetganger niet gezien en is hij met zijn snorfiets tegen haar aangereden. Van verkeersdeelnemers mag echter worden verlangd dat zij
alleverkeersdeelnemers zien. Vooral bij drukte op de weg mag extra alertheid worden verwacht. Dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan de overstekende voetganger is een zodanige gedraging geweest dat daarmee gevaar op de weg werd veroorzaakt, welk gevaar zich bovendien ook heeft verwezenlijkt in een verkeersongeval.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 juni 2021,
teOost-Souburg, gemeente Vlissingen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Paspoortstraat (linksaf in de richting van het Oranjeplein), zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, zonder zich er voortdurend/voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was om naar links af te slaan, bij het afslaan naar links geen voorrang verleend aan een voetganger.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aan verdachte op te leggen een geldboete van € 400,00.
6.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft verzocht om bij de oplegging van een eventuele geldboete rekening te houden met de omstandigheid dat hij onder bewindvoering staat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een snorfiets schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door geen voorrang te verlenen aan een overstekende voetganger. Hierdoor heeft hij gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een aanrijding met die voetganger (het slachtoffer). Als gevolg van deze aanrijding heeft het slachtoffer een gecompliceerde enkelbreuk opgelopen. Duidelijk is dat ook verdachte is geschrokken door het ongeluk en de gevolgen daarvan. Hij heeft zich na het ongeluk direct om het slachtoffer bekommerd, heeft haar later een bos bloemen gegeven en vraagt nog regelmatig via een naaste van het slachtoffer hoe het met haar gaat. Uit het dossier blijkt dat dit door het slachtoffer wordt gewaardeerd. De rechtbank weegt deze houding van verdachte in zijn voordeel mee.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank ook rekening met de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Tenslotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte onder bewind staat en dat uit het strafblad blijkt dat verdachte zich niet recent schuldig heeft gemaakt aan verkeersfeiten.
Het voorgaande afwegend, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 400,00 met een proeftijd van twee jaren passend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. subsidiair
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke geldboete van € 400,00 met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete
vervangende hechteniszal worden toegepast van
8 dagen;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2022.
Mr. Diepenhorst en mr. Kooijman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.