6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode tussen 5 juni 2021 en 8 juli 2021 schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij hij en zijn medeverdachte met geweld en bedreiging met geweld de portemonnee met pasjes van [slachtoffer 1] hebben buitgemaakt.
Algemeen bekend is dat dergelijke feiten grote impact hebben op de slachtoffers ervan en dat zij nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Verdachte heeft hierbij totaal niet stilgestaan en alleen oog gehad voor zijn eigen gewin.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerker van een supermarkt en een politieagent, bedreiging van een medewerker van een supermarkt en een politieagente, belediging van twee politieagenten en diefstal van twee broodjes. Deze feiten hebben allen in een vergelijkbare context plaatsgevonden: verdachte wordt aangesproken om te vertrekken, er ontstaat een conflictsituatie welke volledig escaleert waarbij verdachte de voornoemde strafbare feiten heeft gepleegd. Bij zijn aanhouding op
3 juli 2021 is in de tas van verdachte een vleesmes aangetroffen. Daarmee heeft verdachte tevens de Wet Wapens en Munitie overtreden. Ook dit zijn ernstige feiten
Verdachte heeft op geen enkele wijze stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Hij toont geen berouw en wijst naar de ander, zonder zijn eigen handelen daarbij te betrekken. Dit terwijl een dergelijk gebeuren in de openbaarheid heeft plaatsgevonden en anderen hier ook mee zijn geconfronteerd. Verdachte heeft ook ter zitting er geen blijk van gegeven dat hij de ernst en het kwalijke van zijn gedrag inziet.
De voornoemde feiten heeft verdachte gepleegd terwijl hij in drie proeftijden van voorwaardelijke veroordelingen liep en deels tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ondanks al deze waarschuwingen, strafbare feiten is blijven plegen.
In 2020 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 165 van de Wegenverkeerswet door niet aan de vordering te voldoen de gegevens van de bestuurder van de auto, waarvan het kenteken op naam van verdachte stond en betrokken is geweest bij een ongeval, bekend te maken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Ondanks zijn jonge leeftijd, heeft verdachte al een behoorlijk strafblad met diverse veroordelingen voor zowel vermogensdelicten als geweldsfeiten.
Over de persoon van verdachte zijn door deskundigen diverse rapportages opgemaakt. Dit betreffen zowel adviezen en observaties in het kader van de straftoemeting als bevindingen in het kader van het naleven van (bijzondere) voorwaarden in het kader van diverse schorsingen van de voorlopige hechtenis en eerdere voorwaardelijke veroordelingen. Uit al deze rapportages komt een beeld van verdachte naar voren waarbij al lange tijd op diverse gebieden sprake is van forse problematiek en een geschiedenis aan hulpverlening welke helaas tot op heden niet het gewenste resultaat heeft gehad.
Pro Justitia rapport
In het rapport “klinisch multidisciplinair onderzoek pro justitia” Teijlingereind, van 13 mei 2022, opgemaakt door [GZ-psycholoog] en kinder- en [jeugdpsychiater] staat onder ander het volgende.
Bij verdachte is sprake van ADHD, gecombineerde type, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Er is daarbij sprake van een langdurig patroon van gedragingen die primair egocentrisch gericht zijn en te weinig rekening houden met de belangen van anderen. Samenhangend met ADHD, maar mogelijk ook door onveiligheid in de kindertijd, is verdachte vluchtig in contact, egocentrisch ingesteld en sterk gericht op de eigen behoeftebevrediging. Verdachte heeft veel moeite met mentaliseren, heeft weinig zicht op zijn eigen binnenwereld en kwetsbaarheden en op die van de ander, als gevolg daarvan is empathie slechts beperkt ontwikkeld. Er is sprake van een negatief zelfgevoel waarbij verdachte zich snel aangevallen voelt, wantrouwend is, maar de kwetsbare gevoelens die dit oproept, afweert. Door het impulsieve en spanning zoekende gedrag maar ook antisociale attitudes komt hij met grote regelmaat in conflict en gaat hij over grenzen. Gelet op de aard van de aandoeningen kan worden aangenomen dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Doordat verdachte alle tenlastegelegde feiten ontkent, is er niet goed zicht gekregen op zijn overwegingen en emoties tijdens de tenlasteleggingen. Uit de informatie over de tenlasteleggingen wordt aannemelijk geacht dat beperkingen in de regulatie, kenmerken van zijn stoornissen, bij de feiten op 5 juni en 3 juli 2021 hebben doorgewerkt op zijn handelen. Voor deze feiten wordt geadviseerd, gelet op de genoemde beperkingen vanuit zijn problematiek, deze hem in verminderde mate toe te rekenen. Binnen de tenlasteleggingen van de feiten op 8 juli 2021 en 10 september 2020 spelen de tekortschietende regulerende functies naar het zich laat aanzien veel minder een rol. Bij het feit op 8 juli 2021 is er meer sprake van opportunistisch, antisociaal gedrag en instrumentele agressie gericht op het verkrijgen van de eigendommen van aangever. Krenking en problemen in de emotieregulatie spelen geen rol. Geadviseerd wordt om hem dit tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen. Er zijn geen aanwijzingen dat problemen in de regulerende functies en krenking vanuit de beschreven pathologie een rol hebben gespeeld en zo zijn keuze en vrijheid van handelen zouden kunnen hebben beïnvloed ten tijde van het feit van 10 september 2020. Geadviseerd wordt dan ook om dit feit eveneens volledig toe te rekenen.
Vanuit de pathologie worden verschillende aspecten gezien die de kans op recidive verhogen, zoals de tekortschietende regulerende functies, zijn antisociale attitudes en zijn verhoogde krenkbaarheid. De coping vaardigheden zijn beperkt, een confrontatie mondt al snel uit in (dreigende) agressie. Er is sprake van een hoog recidiverisico op soortgelijke delicten. Er lijken weinig beschermende factoren aanwezig te zijn.
Verdachte was meerderjarig ten tijde van de tenlasteleggingen. Daarnaast maakte hij al geruime tijd geen deel meer uit van een gezinsverband en was niet gericht op onderwijs. Mede op basis van de ASR-wegingslijst wordt geconcludeerd dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het meest aangewezen lijkt, ook omdat er binnen het jeugdstrafrecht en jeugdhulpverleningskader veel ingezet is maar nauwelijks grip op verdachte te verkrijgen is.
Resumerend is er sprake van ernstige en persistente psychopathologie (chronische aandoeningen), is er sprake van doorwerking van de psychopathologie binnen (een deel van) de tenlastegelegde feiten en is er sprake van een hoog recidiverisico op geweld en dus een veiligheidsrisico voor de maatschappij. Binnen het meerderjarigenstrafrecht is naar de mening van onderzoekers alleen de mogelijkheid van tbs met dwangverpleging resterend, vanwege het hoge recidivegevaar, het ontbreken van inzicht en behandelmotivatie en ook vanwege de omgang met eerdere voorwaarden en verplichtingen binnen een justitieel kader. Door de onderzoekers is gesproken over de vorm waarin de noodzakelijke behandeling vormgegeven zou moeten worden. Tbs met voorwaarden met een klinische plaatsing (FPK/FPA) wordt niet als kansrijk ingeschat, gelet op het recidivegevaar dat als hoog op korte termijn wordt ingeschat, naast het feit dat verdachte het risico niet (h)erkent en niet gemotiveerd is, noch de vaardigheden en leerstijl heeft om te kunnen profiteren van interventies. Hoewel de tenlastegelegde feiten onderzoekers in eerste instantie niet op het spoor van een tbs met dwangverpleging zetten, volgt uit het voorgaande een hoog recidivegevaar op korte termijn op soortgelijke feiten en zijn lichtere kaders overwogen, maar verworpen vanwege de beperkte slagingskans.
Aanvullend rapport
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de verdediging hebben de deskundigen [GZ-psycholoog] en [jeugdpsychiater] een aanvullende rapportage opgesteld gedateerd 15 september 2022. In deze rapportage wordt ingegaan op eventuele alternatieven voor tbs met dwangverpleging en de mogelijkheden en het effect van medicatie voor ADHD. Een verhoogd recidiverisico, noodzaak tot behandeling om het recidivegevaar te beperken, naast een gebrekkig probleembesef en geen motivatie voor behandeling en/of verandering en het in het verleden meermaals binnen (gesloten) jeugdzorg en binnen voorwaardelijke kaders trachten te komen tot behandeling wat niet is gelukt, maakt dat er geen alternatieven gezien worden voor behandeling binnen een tbs met dwangverpleging. Gelet op de problematiek van verdachte wordt ingeschat en is gebleken dat hij zich niet aan voorwaarden kan houden. Het nemen van medicatie is op zichzelf niet voldoende om te komen tot ander gedrag, daarvoor is tevens inzicht in de problematiek en motivatie voor een gedragsverandering nodig. De problematiek van verdachte is breder dan enkel ADHD-problematiek, er is immers ook sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Het gebruik van medicatie kan de behandeling ten goede komen maar lost de kernproblematiek niet op. Door het ontbreken van probleeminzicht en door de verhoogde krenkbaarheid passend bij de persoonlijkheidsstoornis zal behandeling in eerste instantie zijn afweer triggeren, wat kan leiden tot conflict en het onttrekken aan behandeling. Verdachte heeft zich eerder veelvuldig onttrokken aan behandeling (weglopen uit instellingen, afhouden van contact met reclassering, niet meewerken aan ambulante behandeling) en er kan gesproken worden van een patroon van niet meewerken aan geïndiceerde behandeling. De inzet van medicatie zal niet voldoende effect hebben om dat patroon te doorbreken, daar medicatie effect kan hebben op de concentratie- en impulsregulatie maar niet op de triggers voortkomend uit de persoonlijkheidsproblematiek. Dit maakt dat behandeling in een meer open kader, zoals een tbs met voorwaarden, onvoldoende effect zal hebben en daarmee het recidivegevaar niet voldoende zal afnemen.
Ter terechtzitting zijn de deskundigen [GZ-psycholoog] en [jeugdpsychiater] bij hun advies gebleven. Zij hebben hun rapportages nader toegelicht.
Advies van de reclassering
In het meest recente rapport van de reclassering, voortijdige negatieve beëindiging toezicht, d.d. 15 augustus 2022, staat onder andere het volgende. Verdachte heeft tijdens de zitting op 4 juli 2022 van de rechtbank een (laatste) kans gekregen om te laten zien dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan het reclasseringstraject. Daarbij wist hij dat dit invloed zou hebben op de inhoudelijke zitting waarvoor tbs met dwangverpleging geadviseerd zou worden. Binnen twee weken werden meerdere voorwaarden overtreden. Er zijn verschillende trajecten opgestart en teruggelegd bij het Openbaar Ministerie in verband met negatieve beëindiging. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om op korte termijn met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken.
Ter terechtzitting heeft [deskundige 1] , reclasseringswerker, bevestigd dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet in het kader van toezicht. Met betrekking tot het opstarten van medicatie is opgemerkt dat verdachte hier manipulatief en doordacht op heeft gereageerd door te stellen dat de reclassering dit toch niet kan controleren. [deskundige 2] , van de jeugdreclassering, heeft daaraan toegevoegd dat medicatie geen tovermiddel is en dat verdachte daarnaast ook dagelijks behandeling nodig heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt voorgaande conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare, waarbij zij zich met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte aansluit bij het standpunt dat deze deskundigen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de feiten van 5 juni 2021 en 3 juli 2021 verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De overige feiten worden hem volledig toegerekend.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst en hoeveelheid van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is omschreven in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (tweemaal);
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat:
- een eerdere behandeling verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan, verdachte heeft de feiten immers gepleegd tijdens voorwaardelijke veroordelingen en schorsingstoezichten;
- blijkens het rapport van [jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
De rechtbank begrijpt dat verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, weerstand voelt bij het vooruitzicht van tbs met dwangverpleging. De rechtbank ziet, met de deskundigen, echter geen alternatieven die ervoor kunnen zorgen dat het recidiverisico voldoende wordt ingeperkt en verdachte de behandeling en begeleiding kunnen geven die hij, gelet op zijn complexe en hardnekkige problematiek, nodig heeft. De rechtbank hoopt dat verdachte alle behandeling, hulp en begeleiding die hem aangeboden gaat worden met beide handen aan zal grijpen opdat hij een betere toekomst tegemoet kan gaan.
Naast de op te leggen tbs met dwangverpleging acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank mede rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend alsook met de impact die de feiten op de samenleving hebben gehad.
Parketnummer 02/294774-20
Aangezien bewezenverklaring van overtreding van artikel 165 Wegenverkeerswet een overtreding betreft, dient afzonderlijk beoordeeld te worden of en zo ja, welke straf voor deze overtreding dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De maximum strafbedreiging bij overtreding van artikel 165 Wegenverkeerswet is twee maanden hechtenis. Dat is niet zonder reden. Het betreft een vervelend feit dat het gerechtvaardigd verhalen van schade bijzonder lastig maakt. Verdachte heeft verzuimd zijn verantwoordelijkheid te nemen. Nu artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en rekening houdend met alle omstandigheden, zal de rechtbank de straf beperken tot één week hechtenis.