ECLI:NL:RBZWB:2022:5904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
02/180674-21, 02/147286-21, 02/294774-20, 05/184985-19 (tul), 02/267128-19 (tul) en 02/059531-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens straatroof, mishandelingen, bedreigingen, belediging en winkeldiefstal met tbs en gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, mishandelingen, bedreigingen, belediging en winkeldiefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en tbs met dwangverpleging. De feiten vonden plaats tussen juni en juli 2021, waarbij de verdachte onder andere een portemonnee heeft gestolen van een slachtoffer op straat, en daarbij geweld heeft gebruikt. Ook heeft hij politieagenten bedreigd en beledigd, en is hij veroordeeld voor het mishandelen van een medewerker van een supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de ernst van de feiten en het recidivegevaar een tbs-maatregel noodzakelijk maken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de problematiek van de verdachte, waaronder ADHD en een persoonlijkheidsstoornis, en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn toegewezen, en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/180674-21, 02/147286-21, 02/294774-20, 05/184985-19 (tul), 02/267128-19 (tul) en 02/059531-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder de overige voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Parketnummer 02/180674-21
1. verdachte op straat [slachtoffer 1] heeft beroofd van zijn portemonnee met inhoud.
Parketnummer 02/147286-21
1. verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
2. verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
3. verdachte [politieagent 1] heeft bedreigd;
4. verdachte broodjes heeft gestolen;
5. verdachte [politieagente] , heeft mishandeld;
6. verdachte [politieagent 2] en [politieagente] , politieagenten, heeft beledigd;
7. verdachte een vleesmes op straat bij zich heeft gedragen.
Parketnummer 02/294774-20
1. primair: verdachte de naam van de bestuurder van een auto die op zijn naam staat niet bekend heeft gemaakt, terwijl met die auto een ongeval heeft plaatsgevonden;
2. subsidiair: verdachte is doorgereden na een ongeval.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/180674-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, met een ander de portemonnee met inhoud van [slachtoffer 1] heeft gestolen. De diefstal werd voorafgegaan en gevolgd door geweld. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en het signalement dat aangever geeft, alsmede op de processen-verbaal van bevindingen. Het gegeven signalement komt vrijwel volledig overeen met verdachte. Verdachte is voorts vrij kort na het feit aangetroffen met pasjes van [slachtoffer 1] en hij had, evenals de dader van de beroving, een colaflesje bij zich. De verklaring van verdachte dat hij de pasjes gevonden had, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
parketnummer 02/147286-21
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te duwen en te slaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van de getuige die het duwen en slaan heeft gezien. Verdachte heeft bekend dat hij geduwd heeft. Het schoppen en/of trappen acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zou moeten worden vrijgesproken.
Feit 2
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd en vordert vrijspraak voor dit feit. Verdachte heeft dit feit ontkend en de getuige heeft niet gehoord wat verdachte gezegd heeft.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [politieagent 1] heeft bedreigd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft ontkend dat hij [politieagent 1] bedreigd heeft, maar heeft wel bekend dat hij heeft gescholden en lelijke dingen heeft gezegd. In deze verklaring vindt de officier van justitie voldoende ondersteuning om tot een bewezenverklaring te komen.
Feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de [bedrijf] broodjes heeft gestolen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaring en de beschrijving van de camerabeelden waarop gezien wordt dat verdachte iets uit een schap pakt en hiermee naar buiten gaat.
Feit 5
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [politieagente] heeft mishandeld. De officier van justitie baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [politieagente] en [politieagent 2] en de beschrijving van de camerabeelden. De verklaring van verdachte dat het per ongeluk gebeurde, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Feit 6
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte politieagenten [politieagente] en [politieagent 2] heeft beledigd. Zij baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit ook een bekennende verklaring afgelegd.
Feit 7
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 juli 2021 te Breda een vleesmes bij zich heeft gedragen. De officier van justitie baseert zich op de bekennende verklaring en het proces-verbaal van bevindingen dat ten aanzien van het mes is opgemaakt.
Parketnummer 02/294774-20
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit, het niet bekend maken van de gegevens van de bestuurder, wettig en overtuigend bewezen. De auto stond op naam van verdachte en de auto is betrokken geweest bij een ongeval. Uit het dossier blijkt dat de politie meerdere keren heeft geprobeerd de vordering tot het bekend maken van de gegevens van de bestuurder bij verdachte af te geven en dat een brief in de woning van verdachte is achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij de auto had uitgeleend en vergeten was de auto op de naam van de bestuurder te zetten of in ieder geval van zijn naam af te halen, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/180674-21
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen en verzoekt verdachte vrij te spreken. Verdachte past niet in het signalement dat aangever noemt en voldoet in ieder geval niet aan het signalement voor wat betreft de genoemde zeer specifieke opvallende voortand. Voor het overige is het genoemde signalement zeer algemeen en niet specifiek dat dit op tal van jongeren in de leeftijd van verdachte past. Tevens wordt verdachte pas ruim twintig minuten na het feit in de omgeving aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij de spullen heeft gevonden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten.
Parketnummer 02/147286-21
De verdediging heeft zich ten aanzien van feiten 1, 3, 4, 5, 6 en 7 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de bedreiging van [slachtoffer 2] dient te worden vrijgesproken vanwege het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het bewijs bestaat uitsluitend uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] . [getuige] kon niet verstaan wat verdachte tegen [slachtoffer 2] zei.
Parketnummer 02/294774-20
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde kan niet worden gesteld dat verdachte niet aan de vorderingen heeft gedaan omdat niet vaststaat dat de vorderingen hem hebben bereikt. Verdachte was immers niet de enige bewoner van het adres. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde kan worden vastgesteld dat verdachte niet de bestuurder was van de auto ten tijde van het ongeval. Verdachte past niet in het signalement dat door de vrachtwagenchauffeur gegeven wordt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/180674-21
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 8 juli 2021, omstreeks 00:10 uur, reed aangever [slachtoffer 1] op een huurscooter van Go, op de Stationslaan te Breda. Op het fietspad liepen twee mannen op hem af. Man 1 ging voor de scooter staan, waardoor [slachtoffer 1] moest stoppen. Man 1 ging vervolgens achterop de scooter zitten en man 2 ging voor de scooter staan, waardoor [slachtoffer 1] niet weg kon rijden. Man 1 heeft vervolgens de jaszakken van [slachtoffer 1] doorzocht. Toen man 1 van de scooter stapte, kreeg [slachtoffer 1] een duw tegen zijn rechterzijde waardoor hij zijn balans verloor en de scooter niet meer overeind kon houden. Vervolgens kreeg [slachtoffer 1] nog een klap met een colaflesje tegen zijn hoofd. Toen [slachtoffer 1] in zijn zakken voelde, merkte hij dat zijn portemonnee met pasjes en een post it met daarop zijn pincode geschreven, weg was. [slachtoffer 1] riep tegen de mannen dat hij zijn portemonnee terug wilde. Man 1 riep dat hij zijn portemonnee niet had en dat hij hem de volgende keer zou neer steken. [slachtoffer 1] heeft man 1 omschreven als: donkere huidskleur, tussen de 20 en 25 jaar oud, een rode trui met capuchon, sportschoenen, een lichtblauwe broek met gaten, kort krullend haar, opvallend dikke bovenlip en één voortand opvallend groter dan de andere.
Omstreeks 0:35 uur werd verdachte in de buurt van het station aangehouden. Verdachte was gekleed in een rood vest, een blauwe spijkerbroek met gaten en zwarte sportschoenen. In de rechterbroekzak van verdachte zat een stapel pasjes op naam van [slachtoffer 1] . Bij de fouillering van verdachte is tevens een 0,5 liter-fles cola aangetroffen en een briefje met een pincode.
Verdachte heeft verklaard dat hij de pasjes in de straat achter de cafetaria tegenover het station heeft gevonden en dat hij ze op Facebook wilde zetten zodat de eigenaar het op kon halen. Tevens heeft verdachte erop gewezen dat hij geen opvallend grotere voortand heeft dan de andere.
De rechtbank is van oordeel dat het verdachte is geweest die op 8 juli 2021, te Breda, samen met een ander [slachtoffer 1] heeft beroofd van zijn portemonnee. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte vrij kort, ongeveer 20 minuten later, na het incident in de omgeving is aangehouden. Verdachte voldoet aan het signalement dat door aangever [slachtoffer 1] is gegeven, in de broekzak van verdachte zijn pasjes van [slachtoffer 1] aangetroffen en tijdens de fouillering is tevens een colaflesje en een briefje met pincode aangetroffen. Gelet op deze combinatie van specifieke feiten en omstandigheden acht de rechtbank de tenlastegelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Daarbij acht de rechtbank bewezen dat, gelet op de door verdachte en/of zijn medeverdachte gedane handelingen en uitlatingen, de diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld.
De rechtbank acht de omschrijving van de specifieke voortanden van man 1 door aangever [slachtoffer 1] in het licht van voornoemde combinatie van specifieke feiten en omstandigheden niet van zodanig doorslaggevende betekenis dat ervan moet worden uitgegaan dat verdachte ten onrechte als dader 1 is aangemerkt. Bovendien heeft de politie bij de aanhouding van verdachte geconstateerd dat hij volledig voldeed aan het door aangever opgegeven signalement van man 1. In het licht van de voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Parketnummer 02/147286-21
Feit 1
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juni 2021 te Breda, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen de benen te schoppen, tegen het lichaam te duwen en tegen het hoofd te slaan.
Feit 2
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juni 2021 te Breda, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door tegen hem te zeggen dat hij [slachtoffer 2] na sluitingstijd zou opwachten en hem dan zou pakken.
Om tot een bewezenverklaring van bedreiging te komen is het niet noodzakelijk dat de bedreigingen, letterlijk, door een getuige zijn gehoord en worden bevestigd. In de feiten en omstandigheden die [getuige] wel heeft gezien en gehoord, vindt de rechtbank voldoende ondersteuning van de aangifte, om te komen tot een bewezenverklaring van het feit. De andere uitlatingen die door verdachte zouden zijn gedaan, leveren geen bedreiging van [slachtoffer 2] op. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank acht op basis van de aangehechte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [politieagent 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen hem te zeggen: ‘als je straks klaar bent met werken maak ik ja af, over een paar uur ben ik weer vrij’.
Feit 4
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juni te Breda bij de [bedrijf] broodjes heeft weggenomen. Uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd leidt de rechtbank het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen af. Verdachte is terug de winkel ingekomen terwijl hem duidelijk was gemaakt dat hij niet welkom was en heeft vervolgens de broodjes weggenomen.
Feit 5
Verdachte heeft verklaard dat als hij [politieagente] mishandeld heeft, dit niet met opzet is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden, er in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte was op dat moment boos en maakte zwaaiende bewegingen met zijn armen, terwijl [politieagente] op dat moment betrokken was bij zijn aanhouding en dus dicht bij hem in de buurt was. Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij door zijn armbewegingen zou worden geraakt en hierdoor pijn zou ondervinden.
Feit 6
Gezien de processen-verbaal van bevindingen die zijn opgemaakt door de verbalisanten [politieagente] en [politieagent 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze verbalisanten op 3 juli 2021 te Breda heeft beledigd. Verdachte heeft dit feit overigens ook bekend.
Feit 7
Verdachte heeft bekend dat hij op 3 juli 2021 te Breda, bij zijn aanhouding, een vleesmes bij zich had. Gelet op deze bekennende verklaring in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen dat over het soort mes en de aard en omstandigheden waaronder het is aangetroffen is opgemaakt, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/294774-20
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet voldaan heeft aan de vordering de gegevens van de bestuurder bekend te maken, zoals tenlastegelegd onder het primaire feit. Uit de aangehechte bewijsmiddelen volgt dat op 10 september 2020 te Roosendaal een auto, waarvan het kenteken op naam van verdachte stond, betrokken was bij een ongeval. De politie heeft vervolgens gevorderd dat verdachte de gegevens van de bestuurder bekend zou maken, door middel van verzending van een aangetekende brief en het achterlaten van een brief op het woonadres van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij nooit kennis heeft genomen van deze vorderingen en dat ook anderen in de woning verblijven. De rechtbank stelt vast dat de politie gebruik heeft gemaakt van het adres waarop verdachte toen ook stond ingeschreven. Er mag dan ook vanuit worden gegaan dat verdachte op dit adres bereikt kan worden en er geldt voor verdachte ook een inspanningsverplichting daar bereikbaar te zijn. Dat verdachte het aangetekend schrijven kennelijk niet heeft afgehaald en de op zijn kamer achtergelaten brief kennelijk niet heeft gelezen, dient voor zijn rekening en risico te komen.
4.4
De bewezenverklaring
Parketnummer 02/180674-21
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 juli 2021 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, een met pasjes gevulde portemonnee, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] tot stoppen te dwingen en te voorkomen dat die [slachtoffer 1] kon wegrijden door de
scooterte blokkeren en in de jaszakken van die [slachtoffer 1] te voelen en die [slachtoffer 1] een harde duw tegen het bovenlichaam te geven en door met een colaflesje een klap tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te geven en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "de volgende keer steek ik jou neer";
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/147286-21
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 juni 2021 te Breda [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
- tegen de benen te schoppen en
- tegen het lichaam te duwen en
- tegen het hoofd te slaan;
2
op 5 juni 2021 te Breda [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] na sluitingstijd zou opwachten en hem dan zou pakken;
3
op 5 juni 2021 te Breda [politieagent 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [politieagent 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als je straks klaar bent met werken maak ik je af, over een paar uur ben ik weer vrij";
4
op 5 juni 2021 te Breda broodjes, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
op 3 juli 2021 te Breda, een ambtenaar, [politieagente] (inspecteur van politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door voornoemde [politieagente] in het gezicht te slaan;
6
op 3 juli 2021 te Breda opzettelijk ambtenaren, te weten [politieagent 2] (brigadier van politie) en/of [politieagente] (inspecteur van politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen:
- ‘ Kankerlijers en jullie kankermoeders‘, en/of
- ‘ Jullie zijn kankerhoeren‘ en/of
- ‘ Je bent een vieze kankerhoer‘
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
7
op 3 juli 2021 te Breda een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (vlees)mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/294774-20
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
te Breda, als eigenaar of houder van een motorrijtuig, voorzien van het [kenteken] , -waarmee op 10 september 2020 te Roosendaal op de Rijksweg A-58 een bij de Wegenverkeerswet 1994 als misdrijf strafbaar gesteld feit, te weten overtreding van artikel 7 van genoemde wet, werd begaan door een bij ontdekking van dat feit onbekend gebleven bestuurder - niet heeft voldaan aan de verplichting om op de hem, op 11 september 2020 per (aangetekende) post verzonden brief en/of de op 27 september 2020 op zijn woonadres achtergelaten brief daartoe strekkende vordering van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant d.d. 11 september 2020 en de op 27 september 2020 achtergelaten vordering op zijn woonadres binnen de door deze daarbij gestelde termijn van tenminste 7 dagen, te weten respectievelijk voor 18 september 2020 en/of 4 oktober 2020, de naam en het volledige adres van bovenbedoelde bestuurder bekend te maken, immers had verdachte op 18 september 2020 en/of 4 oktober 2020 nog niet aan deze verplichting voldaan.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Parketnummers 02/180674-21, 02/147286-21
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op de dag van de einduitspraak. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Aan de formele vereisten om een tbs-maatregel op te leggen, is voldaan. De officier van justitie deelt de conclusies van de deskundigen om verdachte voor de straatroof volledig toerekeningsvatbaar te achten en voor de andere feiten verminderd toerekeningsvatbaar. De deskundigen hebben ter terechtzitting bevestigd dat er geen ander passend kader is voor de problematiek van verdachte en het inperken van het recidiverisico.
Parketnummer 02/294774-20
Ten aanzien van dit feit heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, bij een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, ruimschoots kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om naast een onvoorwaardelijke straf een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals eerder opgelegd in het kader van de voorwaardelijke straffen en de schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarbij kan de voorwaarde meewerken aan het gebruik van medicatie ten aanzien van ADHD worden toegevoegd. De verdediging heeft benadrukt dat nog steeds niet gekeken is hoe het met verdachte zal gaan bij gebruik van dergelijke medicatie. Uiterst subsidiair heeft de verdediging bepleit dat een tbs-maatregel met voorwaarden kan worden opgelegd. De verdediging heeft benadrukt dat verdachte nog erg jong is en dat het hem is gelukt om tijdens de schorsingen van de voorlopige hechtenis in ieder geval geen strafbare feiten te plegen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode tussen 5 juni 2021 en 8 juli 2021 schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij hij en zijn medeverdachte met geweld en bedreiging met geweld de portemonnee met pasjes van [slachtoffer 1] hebben buitgemaakt.
Algemeen bekend is dat dergelijke feiten grote impact hebben op de slachtoffers ervan en dat zij nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Verdachte heeft hierbij totaal niet stilgestaan en alleen oog gehad voor zijn eigen gewin.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerker van een supermarkt en een politieagent, bedreiging van een medewerker van een supermarkt en een politieagente, belediging van twee politieagenten en diefstal van twee broodjes. Deze feiten hebben allen in een vergelijkbare context plaatsgevonden: verdachte wordt aangesproken om te vertrekken, er ontstaat een conflictsituatie welke volledig escaleert waarbij verdachte de voornoemde strafbare feiten heeft gepleegd. Bij zijn aanhouding op
3 juli 2021 is in de tas van verdachte een vleesmes aangetroffen. Daarmee heeft verdachte tevens de Wet Wapens en Munitie overtreden. Ook dit zijn ernstige feiten
Verdachte heeft op geen enkele wijze stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Hij toont geen berouw en wijst naar de ander, zonder zijn eigen handelen daarbij te betrekken. Dit terwijl een dergelijk gebeuren in de openbaarheid heeft plaatsgevonden en anderen hier ook mee zijn geconfronteerd. Verdachte heeft ook ter zitting er geen blijk van gegeven dat hij de ernst en het kwalijke van zijn gedrag inziet.
De voornoemde feiten heeft verdachte gepleegd terwijl hij in drie proeftijden van voorwaardelijke veroordelingen liep en deels tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ondanks al deze waarschuwingen, strafbare feiten is blijven plegen.
In 2020 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 165 van de Wegenverkeerswet door niet aan de vordering te voldoen de gegevens van de bestuurder van de auto, waarvan het kenteken op naam van verdachte stond en betrokken is geweest bij een ongeval, bekend te maken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Ondanks zijn jonge leeftijd, heeft verdachte al een behoorlijk strafblad met diverse veroordelingen voor zowel vermogensdelicten als geweldsfeiten.
Over de persoon van verdachte zijn door deskundigen diverse rapportages opgemaakt. Dit betreffen zowel adviezen en observaties in het kader van de straftoemeting als bevindingen in het kader van het naleven van (bijzondere) voorwaarden in het kader van diverse schorsingen van de voorlopige hechtenis en eerdere voorwaardelijke veroordelingen. Uit al deze rapportages komt een beeld van verdachte naar voren waarbij al lange tijd op diverse gebieden sprake is van forse problematiek en een geschiedenis aan hulpverlening welke helaas tot op heden niet het gewenste resultaat heeft gehad.
Pro Justitia rapport
In het rapport “klinisch multidisciplinair onderzoek pro justitia” Teijlingereind, van 13 mei 2022, opgemaakt door [GZ-psycholoog] en kinder- en [jeugdpsychiater] staat onder ander het volgende.
Bij verdachte is sprake van ADHD, gecombineerde type, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Er is daarbij sprake van een langdurig patroon van gedragingen die primair egocentrisch gericht zijn en te weinig rekening houden met de belangen van anderen. Samenhangend met ADHD, maar mogelijk ook door onveiligheid in de kindertijd, is verdachte vluchtig in contact, egocentrisch ingesteld en sterk gericht op de eigen behoeftebevrediging. Verdachte heeft veel moeite met mentaliseren, heeft weinig zicht op zijn eigen binnenwereld en kwetsbaarheden en op die van de ander, als gevolg daarvan is empathie slechts beperkt ontwikkeld. Er is sprake van een negatief zelfgevoel waarbij verdachte zich snel aangevallen voelt, wantrouwend is, maar de kwetsbare gevoelens die dit oproept, afweert. Door het impulsieve en spanning zoekende gedrag maar ook antisociale attitudes komt hij met grote regelmaat in conflict en gaat hij over grenzen. Gelet op de aard van de aandoeningen kan worden aangenomen dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Doordat verdachte alle tenlastegelegde feiten ontkent, is er niet goed zicht gekregen op zijn overwegingen en emoties tijdens de tenlasteleggingen. Uit de informatie over de tenlasteleggingen wordt aannemelijk geacht dat beperkingen in de regulatie, kenmerken van zijn stoornissen, bij de feiten op 5 juni en 3 juli 2021 hebben doorgewerkt op zijn handelen. Voor deze feiten wordt geadviseerd, gelet op de genoemde beperkingen vanuit zijn problematiek, deze hem in verminderde mate toe te rekenen. Binnen de tenlasteleggingen van de feiten op 8 juli 2021 en 10 september 2020 spelen de tekortschietende regulerende functies naar het zich laat aanzien veel minder een rol. Bij het feit op 8 juli 2021 is er meer sprake van opportunistisch, antisociaal gedrag en instrumentele agressie gericht op het verkrijgen van de eigendommen van aangever. Krenking en problemen in de emotieregulatie spelen geen rol. Geadviseerd wordt om hem dit tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen. Er zijn geen aanwijzingen dat problemen in de regulerende functies en krenking vanuit de beschreven pathologie een rol hebben gespeeld en zo zijn keuze en vrijheid van handelen zouden kunnen hebben beïnvloed ten tijde van het feit van 10 september 2020. Geadviseerd wordt dan ook om dit feit eveneens volledig toe te rekenen.
Vanuit de pathologie worden verschillende aspecten gezien die de kans op recidive verhogen, zoals de tekortschietende regulerende functies, zijn antisociale attitudes en zijn verhoogde krenkbaarheid. De coping vaardigheden zijn beperkt, een confrontatie mondt al snel uit in (dreigende) agressie. Er is sprake van een hoog recidiverisico op soortgelijke delicten. Er lijken weinig beschermende factoren aanwezig te zijn.
Verdachte was meerderjarig ten tijde van de tenlasteleggingen. Daarnaast maakte hij al geruime tijd geen deel meer uit van een gezinsverband en was niet gericht op onderwijs. Mede op basis van de ASR-wegingslijst wordt geconcludeerd dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het meest aangewezen lijkt, ook omdat er binnen het jeugdstrafrecht en jeugdhulpverleningskader veel ingezet is maar nauwelijks grip op verdachte te verkrijgen is.
Resumerend is er sprake van ernstige en persistente psychopathologie (chronische aandoeningen), is er sprake van doorwerking van de psychopathologie binnen (een deel van) de tenlastegelegde feiten en is er sprake van een hoog recidiverisico op geweld en dus een veiligheidsrisico voor de maatschappij. Binnen het meerderjarigenstrafrecht is naar de mening van onderzoekers alleen de mogelijkheid van tbs met dwangverpleging resterend, vanwege het hoge recidivegevaar, het ontbreken van inzicht en behandelmotivatie en ook vanwege de omgang met eerdere voorwaarden en verplichtingen binnen een justitieel kader. Door de onderzoekers is gesproken over de vorm waarin de noodzakelijke behandeling vormgegeven zou moeten worden. Tbs met voorwaarden met een klinische plaatsing (FPK/FPA) wordt niet als kansrijk ingeschat, gelet op het recidivegevaar dat als hoog op korte termijn wordt ingeschat, naast het feit dat verdachte het risico niet (h)erkent en niet gemotiveerd is, noch de vaardigheden en leerstijl heeft om te kunnen profiteren van interventies. Hoewel de tenlastegelegde feiten onderzoekers in eerste instantie niet op het spoor van een tbs met dwangverpleging zetten, volgt uit het voorgaande een hoog recidivegevaar op korte termijn op soortgelijke feiten en zijn lichtere kaders overwogen, maar verworpen vanwege de beperkte slagingskans.
Aanvullend rapport
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de verdediging hebben de deskundigen [GZ-psycholoog] en [jeugdpsychiater] een aanvullende rapportage opgesteld gedateerd 15 september 2022. In deze rapportage wordt ingegaan op eventuele alternatieven voor tbs met dwangverpleging en de mogelijkheden en het effect van medicatie voor ADHD. Een verhoogd recidiverisico, noodzaak tot behandeling om het recidivegevaar te beperken, naast een gebrekkig probleembesef en geen motivatie voor behandeling en/of verandering en het in het verleden meermaals binnen (gesloten) jeugdzorg en binnen voorwaardelijke kaders trachten te komen tot behandeling wat niet is gelukt, maakt dat er geen alternatieven gezien worden voor behandeling binnen een tbs met dwangverpleging. Gelet op de problematiek van verdachte wordt ingeschat en is gebleken dat hij zich niet aan voorwaarden kan houden. Het nemen van medicatie is op zichzelf niet voldoende om te komen tot ander gedrag, daarvoor is tevens inzicht in de problematiek en motivatie voor een gedragsverandering nodig. De problematiek van verdachte is breder dan enkel ADHD-problematiek, er is immers ook sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Het gebruik van medicatie kan de behandeling ten goede komen maar lost de kernproblematiek niet op. Door het ontbreken van probleeminzicht en door de verhoogde krenkbaarheid passend bij de persoonlijkheidsstoornis zal behandeling in eerste instantie zijn afweer triggeren, wat kan leiden tot conflict en het onttrekken aan behandeling. Verdachte heeft zich eerder veelvuldig onttrokken aan behandeling (weglopen uit instellingen, afhouden van contact met reclassering, niet meewerken aan ambulante behandeling) en er kan gesproken worden van een patroon van niet meewerken aan geïndiceerde behandeling. De inzet van medicatie zal niet voldoende effect hebben om dat patroon te doorbreken, daar medicatie effect kan hebben op de concentratie- en impulsregulatie maar niet op de triggers voortkomend uit de persoonlijkheidsproblematiek. Dit maakt dat behandeling in een meer open kader, zoals een tbs met voorwaarden, onvoldoende effect zal hebben en daarmee het recidivegevaar niet voldoende zal afnemen.
Ter terechtzitting zijn de deskundigen [GZ-psycholoog] en [jeugdpsychiater] bij hun advies gebleven. Zij hebben hun rapportages nader toegelicht.
Advies van de reclassering
In het meest recente rapport van de reclassering, voortijdige negatieve beëindiging toezicht, d.d. 15 augustus 2022, staat onder andere het volgende. Verdachte heeft tijdens de zitting op 4 juli 2022 van de rechtbank een (laatste) kans gekregen om te laten zien dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan het reclasseringstraject. Daarbij wist hij dat dit invloed zou hebben op de inhoudelijke zitting waarvoor tbs met dwangverpleging geadviseerd zou worden. Binnen twee weken werden meerdere voorwaarden overtreden. Er zijn verschillende trajecten opgestart en teruggelegd bij het Openbaar Ministerie in verband met negatieve beëindiging. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om op korte termijn met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken.
Ter terechtzitting heeft [deskundige 1] , reclasseringswerker, bevestigd dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet in het kader van toezicht. Met betrekking tot het opstarten van medicatie is opgemerkt dat verdachte hier manipulatief en doordacht op heeft gereageerd door te stellen dat de reclassering dit toch niet kan controleren. [deskundige 2] , van de jeugdreclassering, heeft daaraan toegevoegd dat medicatie geen tovermiddel is en dat verdachte daarnaast ook dagelijks behandeling nodig heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt voorgaande conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare, waarbij zij zich met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte aansluit bij het standpunt dat deze deskundigen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de feiten van 5 juni 2021 en 3 juli 2021 verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De overige feiten worden hem volledig toegerekend.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst en hoeveelheid van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is omschreven in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (tweemaal);
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat:
- een eerdere behandeling verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan, verdachte heeft de feiten immers gepleegd tijdens voorwaardelijke veroordelingen en schorsingstoezichten;
- blijkens het rapport van [jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
De rechtbank begrijpt dat verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, weerstand voelt bij het vooruitzicht van tbs met dwangverpleging. De rechtbank ziet, met de deskundigen, echter geen alternatieven die ervoor kunnen zorgen dat het recidiverisico voldoende wordt ingeperkt en verdachte de behandeling en begeleiding kunnen geven die hij, gelet op zijn complexe en hardnekkige problematiek, nodig heeft. De rechtbank hoopt dat verdachte alle behandeling, hulp en begeleiding die hem aangeboden gaat worden met beide handen aan zal grijpen opdat hij een betere toekomst tegemoet kan gaan.
Naast de op te leggen tbs met dwangverpleging acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank mede rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend alsook met de impact die de feiten op de samenleving hebben gehad.
Parketnummer 02/294774-20
Aangezien bewezenverklaring van overtreding van artikel 165 Wegenverkeerswet een overtreding betreft, dient afzonderlijk beoordeeld te worden of en zo ja, welke straf voor deze overtreding dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De maximum strafbedreiging bij overtreding van artikel 165 Wegenverkeerswet is twee maanden hechtenis. Dat is niet zonder reden. Het betreft een vervelend feit dat het gerechtvaardigd verhalen van schade bijzonder lastig maakt. Verdachte heeft verzuimd zijn verantwoordelijkheid te nemen. Nu artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en rekening houdend met alle omstandigheden, zal de rechtbank de straf beperken tot één week hechtenis.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 605,28 voor de feiten 1 en 2 onder parketnummer 02/147286-21.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu onvoldoende is onderbouwd dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen van één week jeugddetentie (02/059531-21), drie weken gevangenisstraf (02/267128-19) en één week jeugddetentie (05/184985-19) die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van de politierechter respectievelijk de kinderrechter ten uitvoer zullen worden gelegd. De jeugddetentie dient te worden vervangen door een gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Nu de feitelijke tenuitvoerlegging van die straf zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien heeft bereikt en nu deze niet meer in aanmerking komt voor het ondergaan van jeugddetentie, dienen de voorwaardelijke straffen die zijn opgelegd onder parketnummers 02/059531-21 en 05/184985-19 te worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van twee keer één week.
De rechtbank merkt daarbij op dat, indien mogelijk, deze straffen uitgezeten kunnen worden terwijl verdachte wacht op plaatsing bij een TBS-kliniek. Op die manier kan verdachte zijn toekomst na zijn straffen en behandeling met een schone lei beginnen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 47, 57, 62, 63, 266, 267, 285, 300, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 165 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02/180674-21
feit 1:Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
parketnummer 02/147286-21
feit 1:Mishandeling;
feit 2:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:Diefstal;
feit 5:Mishandeling van een politieagente;
feit 6:Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
feit 7:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
parketnummer 02/294774-20
feit 1 primair:overtreding van artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen en maatregelen
Ten aanzien van parketnummers 02/180674-21 en 02/147286-21
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Ten aanzien van parketnummer 02/294774-20
- veroordeelt verdachte tot
een hechtenis van 1 week;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 mei 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/059531-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
één week jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van één week.
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/267128-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
drie weken gevangenisstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 16 januari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 05/184985-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
één week jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van één week.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. M. Pellikaan en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2022.