ECLI:NL:RBZWB:2022:590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
02-202595-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes, verminderd toerekeningsvatbaar, tbs met dwangverpleging

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 juli 2021 in Tilburg een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, maar de rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachten rade was. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege psychische problemen en verslaving. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden en tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van voorarrest, en tbs met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte een intensieve behandeling vereisen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte wel het voorwaardelijk opzet op de dood bewezen. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de maatschappij een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk maakte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/202595-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] al dan niet met voorbedachten rade heeft gestoken in de borst of buik. Dit is ten laste gelegd in verschillende juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door [slachtoffer] te steken, opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden. Zij acht niet bewezen dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw concludeert uit de bewijsmiddelen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een mes heeft gestoken.
De raadsvrouw is van mening dat dit niet bewezen kan worden verklaard als een poging tot moord of poging tot doodslag, nu daarvoor zowel de voorbedachte raad als het opzet op de dood van [slachtoffer] ontbreekt.
Zij acht wel bewezen dat verdachte door [slachtoffer] in het lichaam te steken gepoogd heeft hem zwaar te mishandelen, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 28 juli 2021 [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken. Dat is ook niet betwist door verdachte. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe deze handeling van verdachte juridisch kan worden geduid.
opzet op doden?
Verdachte heeft uit het niets met een groot mes met een lemmet van bijna 20 centimeter met een van achteren naar voren zwaaiende beweging op het slachtoffer [slachtoffer] ingestoken. Op en rondom de plaats waar de steekwond zich bevindt (de bovenbuik) bevinden zich vitale organen en grote bloedvaten. De kans dat beschadiging daarvan de dood tot gevolg kan hebben, is - naar algemene ervaringsregels - aanmerkelijk. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat die gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
met voorbedachten rade?
Met de verdediging en de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat niet bewezen is dat verdachte met “voorbedachten rade” heeft gehandeld toen hij [slachtoffer] in de bovenbuik stak.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het over verdachte opgemaakte rapport van psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2] maakt de rechtbank op dat de psychische problematiek van verdachte en de gevolgen van de verslaving zo ernstig zijn dat deze ook ten tijde van het ten laste gelegde hebben geleid tot oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor hij, in ieder geval niet een volledige keuzevrijheid heeft gehad om zijn gedrag te bepalen.
Hoewel uit het dossier zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het voornemen om [slachtoffer] te doden, stelt de rechtbank tegelijkertijd vast dat er, mede gelet op de hierboven genoemde rapporten van de deskundigen, aanwijzingen zijn voor het handelen in een ogenblikkelijke gemoeds-opwelling. Verdachte heeft immers een aantal minuten rustig vlak naast [slachtoffer] gezeten en heeft toen plotseling en uit het niets een mes gepakt en daarmee [slachtoffer] gestoken. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de vanuit de psychische toestand van verdachte ontstane gevoelens van boosheid hebben geresulteerd in het besluit om [slachtoffer] met een mes te steken, zodat reeds om die reden niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op dat te nemen of genomen besluit, waardoor verdachte van de ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de psychische toestand van verdachte in aanloop naar zijn daad, mede gelet op de genoemde rapportage, naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke contra-indicatie vormt voor de aanname dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een eventuele gelegenheid voor beraad en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen voor zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
conclusie
Samenvattend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , zoals primair is ten laste gelegd, en spreekt zij hem vrij van de (eveneens primair) ten laste gelegde poging tot moord.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 juli 2021 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw pleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest en een tbs met voorwaarden, tevens rekening houdende met het vormverzuim in het voortraject dat de inverzekeringstelling 24 uur te lang heeft geduurd. Dit maakt dat verdachte het voordeel van de twijfel dient te krijgen bij de keuze tussen tbs met dwangverpleging en tbs met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
ernst van het feit
Verdachte heeft op 28 juli 2021 op straat uit het niets slachtoffer [slachtoffer] met een groot keukenmes met een lemmet van bijna 20 centimeter lang in de (boven)buik gestoken, waardoor [slachtoffer] een steekwond opliep en vervolgens voor behandeling naar het ziekenhuis is vervoerd. Dat bij het steken geen vitale organen of bloedvaten zijn geraakt, wat tot gevolg zou kunnen hebben gehad dat [slachtoffer] was komen te overlijden, is niet aan verdachte te danken. Een poging tot doodslag als de onderhavige is een ernstig geweldsdelict dat over het algemeen een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en, zeker als het op straat gebeurt, bijdraagt aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De persoon van verdachte
Over verdachte is door psychiater [naam 1] en door psycholoog [naam 2] op
9 november 2021 een multidisciplinair rapport uitgebracht. Psychiater [naam 3] heeft op verzoek van de verdediging op 14 januari 2022 een rapport opgemaakt.
Over de bij verdachte bestaande psychische stoornissen, de mate van beïnvloeding van die stoornissen op de gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit, het risico op recidive en de noodzakelijke behandeling bestaat overeenstemming tussen de rapporteurs.
De rapporteurs overwegen dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat hij chronisch psychotisch is. Verder is sprake van een stoornis in alcoholgebruik, een stoornis in het gebruik van amfetamine (speed) en een stoornis in het gebruik van cannabis.
Hierboven heeft de rechtbank al overwogen dat uit het over verdachte opgemaakte rapport van psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2] op te maken is dat de psychische problematiek van verdachte zo ernstig is dat deze, samen met de verslavingsproblematiek, ook ten tijde van het ten laste gelegde heeft geleid tot oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor hij niet, althans niet een volledige keuzevrijheid heeft gehad om zijn gedrag te bepalen.
De door de verdediging ingeschakelde psychiater [naam 3] voegt daar in zijn rapportage nog aan toe dat daarnaast het bestaan van veel boosheid naar het slachtoffer en anderen over het omgaan met en het overlijden van verdachtes vriend en medebewoner [naam 5] zeker van invloed zijn geweest, wat [naam 3] brengt tot de overweging dat hij zich kan vinden in het verminderd toerekenen van het ten laste gelegde door beide rapporteurs.
De kans op herhaling wordt door de rapporteurs als hoog ingeschat nu er nauwelijks beschermende factoren zijn.
De rechtbank kan zich vinden in de overwegingen en conclusies van de deskundigen, zoals hierboven zijn vermeld, en neemt deze overwegingen en conclusies over.
De rechtbank acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit en gaat ervan uit dat het risico dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt hoog is.
De rapporteurs stellen allen dat een intensieve en langdurige behandeling nodig is om de kans op herhaling van agressief gedrag te verlagen en dat een ambulante behandeling ontoereikend is.
Ten aanzien van het kader waarin de noodzakelijke behandeling vorm dient te worden gegeven verschillen de rapporteurs [naam 1] en [naam 2] aan de ene kant en [naam 3] aan de andere kant van mening. Rapporteurs [naam 1] en [naam 2] adviseren tbs met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Rapporteur [naam 3] adviseert tbs met voorwaarden.
Ter onderbouwing van hun advies, stellen [naam 1] en [naam 2] dat een intensieve langdurige behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is. Medicamenteuze behandeling is hierbij de belangrijkste pijler. Daarnaast dient volledige abstinentie van middelen bereikt en behouden te worden vanwege het negatieve effect van middelen op zijn psychische toestandsbeeld. Daarna dient te worden toegewerkt naar verbetering van zijn sociaal maatschappelijke toestand, zoals opbouw van dagbesteding en sociale contacten.
Vanwege het eerdere suïcidale gedrag en uitingen van verdachte dient suïcidaliteit met regelmaat onderwerp van gesprek te zijn. Om het bovenstaande te bereiken zijn duidelijke en stevige kaders nodig. Gezien de ernst van de psychopathologie en het chronische karakter ervan, de hoge kans op herhaling van agressief gedrag en de benodigde intensieve en langdurige behandeling met daarnaast aandacht voor risicomanagement en delictanalyse, zien rapporteurs [naam 1] en [naam 2] geen andere mogelijkheid dan tbs met dwangverpleging te adviseren. Tbs met voorwaarden is door hen wel overwogen, maar wordt niet haalbaar geacht omdat verdachte vanwege de ernst van zijn problematiek onvoldoende in staat wordt geacht zich aan voorwaarden te kunnen houden. Met name het bereiken en behouden van abstinentie zal in de toekomst problematisch zijn, evenals het stabiliseren van zijn psychiatrische toestand. Daarnaast is een hoog tot zeer hoog beveiligingsniveau noodzakelijk gezien zijn huidige instabiele toestandsbeeld en de benodigde individuele begeleiding.
Ter zitting hebben de rapporteurs herhaald dat sprake moet zijn van een intensieve behandeling in een hoog beveiligde inrichting en toegevoegd dat behandeling zeer geleidelijk moet worden afgebouwd, waarbij een groot aantal stappen gezet moet worden.
Oplegging tbs-maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat blijkens het rapport van psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2] daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd. De rechtbank is van oordeel dat het advies van deze rapporteurs voldoende inhoudelijk is beargumenteerd en duidelijk en voor de rechtbank overtuigend is onderbouwd. De overwegingen van psychiater [naam 3] om een tbs met voorwaarden te adviseren, zijn voor de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Daar komt bij dat psychiater [naam 3] ervan uitgaat dat een tbs met voorwaarden kan starten in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Dit is evenwel niet zeker. Het is uiteindelijk het IFZ dat bepaalt waar verdachte geplaatst wordt, wat evengoed een kliniek met een minder hoog beveiligingsniveau kan zijn ondanks de adviezen en een eventuele vingerwijzing van de rechtbank. Bovendien gaat psychiater [naam 3] voor zijn advies uit van de vraag wat het “ultimum remedium” is, terwijl beoordeeld moet worden wat het “optimum remedium” is. De rechtbank acht, ook gelet op de wijze waarop verdachte zich aldus deskundige [naam 2] ter zitting heeft gemanifesteerd, een tbs met dwangverpleging het “optimum remedium” om de kans op herhaling tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau terug te brengen. De rechtbank is van oordeel dat niet uit te leggen valt als daar een andere keuze in wordt gemaakt, zoals de raadsvrouw voorstelt, vanwege een vormverzuim (waar over hieronder meer).
De rechtbank overweegt voorts dat de tbs zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging straf
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de samenleving heeft gehad anderzijds. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd en het belang van verdachte en de maatschappij om zo snel mogelijk met de behandeling van verdachte te beginnen. Daarom wijkt de rechtbank ten gunste van verdachte af van de vordering van de officier van justitie.
Weliswaar heeft verdachte ter zitting nog verklaard dat het verblijf in de gevangenis hem slecht afgaat, maar de rechtbank is niet gebleken dat verdachte detentieongeschikt is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
In de tijd die vanaf de uitspraak rest, hoopt de rechtbank dat, mede gelet op de bestaande wachtlijst, een geschikte tbs-kliniek voor verdachte is gevonden, zodat hij aansluitend aan de gevangenisstraf zal kunnen beginnen met de behandeling binnen de tbs-kliniek.
Vormverzuim
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat sprake is geweest van een vormverzuim in het voortraject.
De rechtbank oordeelt dat er inderdaad een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar volstaat met die constatering zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden, gelet op de relatief geringe omvang en ernst van dat vormverzuim.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (een mes, merk [naam 6] ) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (twee messen) aan de [naam 4] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Deze messen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen vleesmes, merk [naam 6] , goednummer PL2000-2021200496-2360095;
- gelast de teruggave aan de [naam 4] , van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- goednummer PL2000-2021200496-2360093, mes ( [naam 7] );
- goednummer PL2000-2021200496-2360094, hakmes (euro gourmet).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2022.
Mr. Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.